201105510/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Steenbergen, gemeente De Wolden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/53 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 1 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 november 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 24 juni 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) neemt de raad, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door de raad geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
Ingevolge artikel 34c, derde lid, wordt de aanvraag om peiljaarverlegging bij de raad ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat [appellant] niet binnen zes weken na het besluit tot afwijzing van de toevoeging een verzoek om peiljaarverlegging heeft gedaan en de raad om die reden dat verzoek heeft kunnen afwijzen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem tegen het besluit van 20 juli 2009 ingediende bezwaar met een verzoek om peiljaarverlegging te vereenzelvigen is.
2.3.1. Bij brief van 31 augustus 2009 heeft [appellant] bezwaar gemaakt op nader aan te voeren gronden. Uit het bezwaarschrift blijkt op geen enkele wijze dat daarmee tevens is beoogd een verzoek om peiljaarverlegging te doen en evenmin dat de gronden van het bezwaar betrekking hebben op een terugval in inkomen, zodat het bezwaarschrift niet met een verzoek om peiljaarverlegging op één lijn te stellen is. Eerst bij brief van 16 september 2009 heeft [appellant] tezamen met de gronden van zijn bezwaar een verzoek om peiljaarverlegging ingediend, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het verzoek niet binnen de in artikel 34c, derde lid, van de Wrb neergelegde termijn is gedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011