ECLI:NL:RVS:2011:BU7049

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105498/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om toevoeging van rechtsbijstand aan [appellante]. De aanvraag werd afgewezen door de raad voor rechtsbijstand op 11 juni 2010. Het bezwaar dat [appellante] hiertegen indiende, werd op 23 september 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 15 april 2011 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat alleen de advocaat, mr. M. Verkijk, bezwaar had gemaakt en niet [appellante] zelf, wat volgens de rechtbank leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. [appellante] was het hier niet mee eens en stelde dat het bezwaarschrift wel degelijk namens haar was ingediend. De Raad van State oordeelde echter dat uit het bezwaarschrift niet kon worden afgeleid dat het bezwaar namens [appellante] was gemaakt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201105498/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2011 in zaak nr. 10/5231 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2011, verzonden op 19 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 26 en 28 juli 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De aanvraag om toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand aan [appellante] door mr. M. Verkijk, advocaat, ten behoeve van een verzoek om vaststelling van een omgangsregeling. Bij het besluit op bezwaar heeft de raad de afwijzing van deze aanvraag gehandhaafd.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de bewoordingen van het bezwaarschrift, alleen Verkijk en niet tevens [appellante] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2010. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat Verkijk namens [appellante] beroep heeft ingesteld. Gelet daarop heeft zij bij de aangevallen uitspraak het beroep van [appellante] met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
[appellante] kan zich hiermee niet verenigen en voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het bezwaarschrift van 28 juni 2010 blijkt dat hiermee namens haar bezwaar is gemaakt.
2.3. Vooropgesteld wordt dat uit het bezwaarschrift zelf ten minste af te leiden moet zijn namens wie bezwaar wordt gemaakt. Bij zaken betreffende de Wet op de rechtsbijstand geldt dit temeer, omdat in bepaalde gevallen zowel de rechtszoekende als de rechtsbijstandverlener belanghebbende kunnen zijn bij een besluit en er sprake kan zijn van tegengestelde belangen.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het bezwaarschrift van 28 juni 2010 niet blijkt dat namens haar bezwaar is gemaakt. In het bezwaarschrift is vermeld: "Dossier: [appellante]/[belanghebbende] omgang". [appellante] is daarbij niet vermeld als cliënt en ook overigens valt uit die vermelding niet af te leiden dat namens [appellante] bezwaar wordt gemaakt. Het bezwaarschrift is voorts ondertekend en ingediend door Verkijk, waarbij niet is vermeld dat Verkijk namens [appellante] of cliënt heeft ondertekend of ingediend. Voorts zijn hierin de volgende zinsneden opgenomen: "In antwoord op uw […] brief d.d. 11 juni 2010 […] bericht ik u als volgt" en "[…] verzoek ik u voormelde beslissing te herzien" en "[…] verzoek ik u onderhavig bericht op te vatten als een bezwaarschrift" en "Gaarne van u vernemend, verblijf ik". Ook daaruit blijkt niet dat het bezwaar voor of namens [appellante] is gemaakt.
Voor zover [appellante] stelt dat het belang waarvoor een toevoeging wordt verleend, in beginsel slechts degene betreft, aan wie rechtsbijstand wordt verleend, laat dit onverlet dat uit het bezwaarschrift van 28 juni 2010 niet kan worden afgeleid dat bezwaar namens [appellante] is gemaakt.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep van [appellante] terecht met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
362.