201103934/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2011 in zaak nr. 09/2589 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen twee illegale woningen en een overkapping van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te Rosmalen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, en het college, vertegenwoordigd door E.B.A.M. Gerritse LLb, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet handhavend optreedt tegen het gebruik als woning van de tot woning verbouwde bedrijfsruimte.
2.1.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college, naar aanleiding van het ingediende bezwaar, [belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd om, voor zover hier van belang, het gebruik van de bedrijfsruimte als woning voor 19 augustus 2009 te beëindigen en beëindigd te houden. Het college heeft daarmee aan het verzoek om handhavend optreden tegen het gebruik van de bedrijfsruimte als woning voldaan. Dat de bewoning vervolgens mogelijk niet direct is beëindigd, doet aan bovenstaande niet af. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.2. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeente ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de verbouwing van de bedrijfsruimte tot woning.
Zij voert daartoe aan dat de aanwezigheid van voorzieningen als een woonkamer, badkamer en tuindeuren in de tot woning verbouwde bedrijfsruimte bewoning in de hand werkt.
2.2.1. Niet in geschil is dat de bedrijfsruimte zonder bouwvergunning is verbouwd waarbij de nokhoogte is verhoogd, een extra bouwlaag is gerealiseerd, de gevel en gevelindeling zijn gewijzigd, en de bedrijfsruimte is voorzien van een keuken, toilet, badkamer, slaapkamers en een woonkamer. Gelet hierop is het college ingevolge artikel 40 van de Woningwet bevoegd ter zake handhavend op te treden.
2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3. Ter zitting is gebleken dat het betoog van [appellante]zo moet worden opgevat dat het college handhavend dient op te treden tegen alle zonder bouwvergunning uitgevoerde verbouwingen zodat de bedrijfsruimte in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht.
Aangezien ten tijde van belang vrijstelling van de agrarische bestemming was verleend voor het bedrijfsmatig gebruik van het gebouw en een bouwvergunning was gevraagd voor de verbouwingen met betrekking tot de nokhoogte, het aanbrengen van een extra bouwlaag en het wijzigen van de gevel en gevelindeling, heeft de rechtbank in zoverre in navolging van het college terecht concreet zicht op legalisering aangenomen.
Voor zover het betoog ertoe strekt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht ontbreekt op legalisering van die voorzieningen die de bedrijfsruimte geschikt maken als woning, zoals onder meer een keuken en badkamer, slaagt dit. De bouwvergunning is niet aangevraagd voor de aangebrachte woonvoorzieningen. De rechtbank heeft niet onderkend dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 2 juni 2009 in zoverre geen concreet zicht op legalisering bestond.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 2 juni 2009 alsnog gegrond verklaren en dat besluit in zoverre alsnog vernietigen. De Afdeling stelt echter vast dat het college ter zitting bij de rechtbank heeft aangegeven dat blijkens een inspectie van 14 juli 2010 de woonvoorzieningen naar aanleiding van de last ter beëindiging van het gebruik als woonruimte uit de bedrijfsruimte zijn verwijderd, zodat deze niet langer geschikt is als woning, zodat ten tijde van de aangevallen uitspraak in zoverre geen sprake meer was van een overtreding. Gelet hierop kunnen de rechtsgevolgen van het in zoverre vernietigde besluit in stand blijven.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2011 in zaak nr. 09/2589;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van 2 juni 2009 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 2 juni 2009, voor zover het verzoek om handhavend optreden tegen de zonder bouwvergunning aangebrachte woonvoorzieningen is afgewezen.
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch aan [appellante] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011