201103718/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 februari 2011 in zaak nr. 09/2640 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college geweigerd [appellante] bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een appartementengebouw met stallingsgarage en bergingskelder op de hoek Jan de Heemstraat en De Vliegerstraat.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.E. van Splunter, bijgestaan door mr. M Attaibi, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Blom, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen. Tevens is verschenen Buurtoverleg De Hoef "Geestmolen", vertegenwoordigd door drs. L.N.J. Kleverlaan.
2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een appartementengebouw, bestaande uit 11 appartementen verdeeld over vier tot zes bouwlagen, met stallingsgarage en bergingskelder.
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Hoef II". Het college heeft geweigerd ten behoeve van het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Zij wijst in dit verband op de e-mails, afkomstig van K. de Visser, stedenbouwkundige van de gemeente, en op uitlatingen van de projectleider J. Barten en de voormalige wethouder Van Vliet.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, (onder meer de uitspraak van 24 november 2010 in zaak nr.
201003520/1/H1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde derde, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Anders dan [appellante] betoogt, kan de enkele opmerking van een stedenbouwkundige van de gemeente dat zij stedenbouwkundig akkoord gaat met de in het bouwplan gemaakte aanpassingen niet als een toezegging als hiervoor bedoeld worden aangemerkt. Dit geldt ook voor de door [appellante] gestelde uitlatingen van Barten en Van Vliet. Hoewel laatstgenoemden betrokken zijn geweest bij het ambtelijk vooroverleg over het bouwplan, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat door hen toezeggingen in voormelde zin zijn gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat van concrete ondubbelzinnige toezeggingen dat medewerking zou worden verleend aan het bouwplan door een daartoe bevoegd persoon niet is gebleken. Het betoog faalt.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu in de door de raad van de gemeente Alkmaar vastgestelde "Nota van uitgangspunten 2000" (hierna: de Nota) ten aanzien van het onderhavige perceel geen nadere uitwerking heeft plaatsgevonden, het college zich bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot het al dan niet verlenen van vrijstelling, niet gebonden heeft hoeven voelen aan de stedenbouwkundige uitgangspunten/randvoorwaarden die in de Nota zijn geformuleerd. Zij voert daartoe aan dat de in de Nota opgenomen uitgangspunten en randvoorwaarden ook van toepassing zijn op het bouwplan, omdat het perceel waarop het bouwplan is voorzien, behoort tot het terrein dat in de Nota wordt aangeduid als 'Complex v/m garagebedrijf Nefkens' (hierna: het Nefkens-terrein), en 'Locatie 1' wordt genoemd. Volgens de Nota is op die locatie woningbouw in vier tot zes bouwlagen toegestaan, aldus [appellante].
2.3.1. De Nota heeft betrekking op een onderdeel van de buurt De Hoef, te weten de Jan de Heemstraat en omgeving. In de Nota is vermeld dat de gemeente leegstand en ongewenste functieveranderingen wil voorkomen. Aangezien het gebied dichtbij het stadscentrum en station ligt, is het een aantrekkelijke woonlocatie. Vermeld is dat behoefte bestaat om de stedenbouwkundige visie op het gebied te herijken en gewenste ontwikkelingen vast te leggen in een nieuw bestemmingsplan. De Nota wil richting geven aan de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, dat de naam "Geestmolen" krijgt. De Nota zal, na vaststelling door de gemeenteraad, als basis dienen voor te voeren artikel 19-procedures.
In de Nota is opgesomd welke functies op dat moment in het gebied te onderscheiden zijn. Het 'Bedrijfspand Licher', gelegen op het perceel waarop het bouwplan is voorzien, op de hoek van De Vliegerstraat en Jan de Heemstraat, en het Nefkens-terrein zijn afzonderlijk vermeld. In de Nota is verder vermeld dat voor verschillende deellocaties al plannen in voorbereiding zijn. Per deellocatie is in het daar opgenomen overzicht omschreven hoe deze stedenbouwkundige plannen er globaal uit komen te zien en welke randvoorwaarden hierbij zullen worden gehanteerd. In de Nota is ten aanzien van 'Locatie 1. Nefkens/Segesta' gewezen op het bouwplan van Segesta, dat voorziet in de bouw van drie woontorens met bouwhoogten van drie tot vijf verdiepingen, bestemd voor kleine huishoudens, voor welke locatie vier tot zes bouwlagen zijn toegestaan.
2.3.2. Uit de Nota blijkt, anders dan [appellante] betoogt, niet dat het onderhavige perceel in het kader van de Nota moet worden aangemerkt als behorende tot het Nefkens-terrein. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de Nota voldoende duidelijk blijkt dat het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd en het Nefkens-terrein van elkaar te onderscheiden percelen zijn. Zo worden in de opsomming van de bestaande functies beide percelen afzonderlijk genoemd, wordt bij de uitwerking per deellocatie bij locatie 1 alleen op het Nefkens-terrein ingegaan en is op de tekening die in de Nota na pagina 10 is opgenomen locatie 1 gearceerd. Die arcering omvat niet het perceel waarop de in geding zijnde bouw is voorzien.
Nu de Nota slechts expliciete stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden ten aanzien van de ontwikkeling van het Nefkens-terrein bevat, het onderhavige perceel daartoe niet behoort en voorts geen aanknopingspunten bestaan dat deze uitgangspunten en randvoorwaarden desondanks ook van toepassing zijn op het onderhavige perceel, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij de uitoefening van zijn bevoegdheid de in de Nota voor locatie 1 opgenomen uitgangspunten en randvoorwaarden had moeten betrekken.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het de inpassing van het bouwplan in de omgeving niet aanvaardbaar acht en in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren. Zij voert daartoe aan dat het bouwplan wel in de omgeving past.
2.4.1. Het college heeft zich in het besluit 16 december 2009 op het standpunt gesteld dat het bouwplan, gelet op de hoogte daarvan, uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bebouwing langs de Jan de Heemstraat maximaal vier bouwlagen heeft en de al aanwezige appartementsgebouwen aansluiten bij de grondgebonden woningen. Slechts op bepaalde plekken wordt een accent in de hoogte acceptabel geacht. Voor het onderhavige perceel geldt dat dit onderdeel is van de strook bebouwing langs de Jan de Heemstraat en dat het zich gelet op deze ligging niet leent voor een accent in de hoogte. Het bouwplan zou, aldus het college, een ongewenste onderbreking van de bebouwing langs de Jan de Heemstraat vormen. Het gebouw van Segesta, waar [appellante] naar verwijst, varieert van vier tot zes bouwlagen, waarbij de bouwhoogte oploopt richting het spoor. Het blok aan de Jan de Heemstraat sluit aan bij de overige bebouwing en het blok aan het spoort rechtvaardigt een hoogteaccent.
2.4.2. Anders dan [appellante] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is, nu dit gelet op de hoogte daarvan niet aansluit bij de overige bebouwing in de Jan de Heemstraat die slechts vier bouwlagen heeft. Dat het bouwplan deels uit vier lagen bestaat, maakt dit niet anders, nu het gedeelte dat uit zes bouwlagen bestaat aan de Jan de Heemstraat is gelegen. Dat het college voor twee andere bouwplannen, waaronder dat van Segesta, bouwvergunning heeft verleend, terwijl deze ook meer dan vier bouwlagen hebben, geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze bouwplannen geen onderdeel zijn van de strook bebouwing langs de Jan de Heemstraat, maar in een hoek van de wijk zijn gesitueerd en daar een accent in de hoogte wel acceptabel is geacht. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011