201103302/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 januari 2011 in zaak nr. 09/2633 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college aan [appellant B] geweigerd om met toepassing van artikel 7, achtste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt" bouwvergunning te verlenen voor het optrekken en wijzigen van de achtergevel en het vergroten van de kapverdieping van de woning [locatie] te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 januari 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten dat een nieuw besluit wordt voorbereid.
Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft het college opnieuw besloten geen bouwvergunning en vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
Bij besluit van 2 april 2010 heeft het college de besluiten van 4 januari 2009 en 7 augustus 2009 ingetrokken, een nieuw besluit op bezwaar genomen, het door [appellanten]gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2008 onder een andere motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 januari 2011, verzonden op 3 februari 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellanten] hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [appellant B], bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Sloote, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het optrekken en wijzigen van de achtergevel en het vergroten van de kapverdieping van de woning waarbij de kap tevens wordt vervangen door een plat dak.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen, tuinen en erven (…).
Ingevolge artikel 7, vierde lid, onder c, geldt dat de afdekking van een hoofdgebouw, zoals deze bestaat op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, niet mag worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 7, achtste lid, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 7, vierde lid, onder c, voor het wijzigen van de bestaande kap of bijzondere bouwlaag indien:
(a) geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundige beeld van de betreffende straat of gebied waaronder in ieder geval eenduidigheid in bebouwingshoogte wordt verstaan en (…)
(d) er geen onevenredige nadelige effecten ontstaan voor de gebruiksmogelijkheden, de privacy en de bezonning voor aangelegen percelen.
2.3. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met artikel 7, vierde lid, onder c, van de planvoorschriften omdat het bouwplan voorziet in een wijziging van de afdekking van het hoofdgebouw. Het college heeft geweigerd vrijstelling krachtens artikel 7, achtste lid, van de planvoorschriften te verlenen omdat volgens hem niet aan de daarin neergelegde voorwaarden is voldaan.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling in het besluit op bezwaar van 2 april 2010 is geweigerd op gronden die niet aan het besluit van 14 juli 2008 ten grondslag waren gelegd.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 18 maart 2009 in zaak nr. 200805756/1; www.raadvanstate.nl), is de bezwaarschriftprocedure bedoeld voor volledige heroverweging. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Voor zover het besluit om medewerking aan het bouwplan te weigeren op onjuiste gronden berustte, is dit gebrek hersteld bij het besluit op bezwaar van 2 april 2010. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank de specifieke situatie ter plaatse onvoldoende zorgvuldig heeft beoordeeld omdat de afstand tussen de achtergevels 20 meter is, zodat geen sprake is van een zeer ondiep binnenterrein.
2.5.1. Daargelaten wat er zij van de diepte van het binnenterrein, heeft het college bij besluit van 2 april 2010 de diepte van het binnenterrein niet langer mede ten grondslag gelegd aan de weigering om vrijstelling te verlenen, zodat dit betoog geen doel treft.
2.6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank in navolging van het college ten onrechte heeft overwogen dat het bouwblok waarin de woning is gelegen, relatief ongeschonden is. Zij voeren daartoe aan dat het bouwblok de afgelopen decennia is aangepast en niet meer in originele staat verkeert of daarin is teruggebracht.
2.6.1. Het verlenen van een binnenplanse vrijstelling is een bevoegdheid van het college. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt mee dat het college alle betrokken belangen moet afwegen. Er kan vrijstelling worden verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld waaronder in ieder geval eenduidigheid in bebouwingshoogte wordt verstaan. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in zijn besluit op bezwaar van 2 april 2010 gemotiveerd uiteen heeft gezet dat, en waarom het optrekken van de achtergevel in dit geval afbreuk doet aan het stedenbouwkundig beeld ter plaatse. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het college als vaste gedragslijn hanteert dat verzoeken om vrijstelling altijd per bouwblok worden beoordeeld, waarbij van belang is of de gevraagde afwijking reeds eerder is vergund en hoe vaak. Daarbij heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het college in redelijkheid van belang kunnen achten dat indien een bouwblok overwegend onaangetast is, het uit stedenbouwkundige motieven geen medewerking wenst te verlenen aan bouwplannen als de onderhavige, waarbij de verschijningsvorm van de achtergevel en de kapverdieping afwijken van de rest van het bouwblok. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwblok waarin de woning van [appellanten] zich bevindt, wat de kappen van de woningen betreft relatief ongeschonden is. Anders dan [appellanten] menen, is voor een dergelijke conclusie niet vereist dat het bouwblok in de loop der tijd in het geheel niet is aangepast. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college daarmee voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid geen medewerking wenst te verlenen aan het verlenen van een vrijstelling.
2.7. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door onlangs voor een vergelijkbare verbouwing van de woning Klaverstraat 68 wel bouwvergunning te verlenen en ook voor andere vergelijkbare verbouwingen bouwvergunning te verlenen.
2.7.1. Nu de woning Klaverstraat 68 in een ander bouwblok is gelegen, is reeds hierom geen sprake van een vergelijkbaar geval. Het college heeft ter zitting onweersproken uiteengezet dat voor de overige door [appellanten] genoemde verbouwingen ofwel geen bouwvergunning is verleend, ofwel bouwvergunning is verleend onder het vorige planologische regime, zodat ook deze gevallen niet vergelijkbaar zijn. Gelet hierop komen de door [appellanten] genoemde gevallen niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan het bouwplan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011