201103157/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Etten-Leur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 februari 2011 in zaak nr. 10/3990 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 17 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en medegedeeld dat hij het te veel ontvangen voorschot dient terug te betalen.
Bij besluit van 25 september 2009 heeft de Belastingdienst een bedrag van € 4.929,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen de besluiten van 17 en 25 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2011, verzonden op 17 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [appellant], in persoon, vergezeld van R. Loendersloot is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover hier van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst, indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.
2.2. Aan het besluit van 23 augustus 2010 heeft de Belastingdienst, voor zover hier nog van belang, ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. In het besluit is vermeld dat [appellant] geen betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de gastouder heeft betaald.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij betalingen heeft verricht aan de gastouder.
2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (o.a. de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr.
201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Aan de door [appellant] overgelegde handgeschreven verklaring, waarop staat dat [naam] als oppas van [appellant] een bedrag van € 2.000,00 heeft ontvangen, kan niet de door hem gewenste betekenis worden gehecht. Het betreft een ongedateerde en ongespecificeerde verklaring en kan reeds daarom niet als voldoende bewijs van betaling worden aangemerkt. Ook anderszins heeft [appellant]t niet aannemelijk gemaakt dat hij de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De enkele ter zitting bij de rechtbank afgelegde verklaring dat hij contante betalingen van ongeveer € 200,00 per keer heeft verricht aan de gastouder, is daartoe onvoldoende.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011