ECLI:NL:RVS:2011:BU7034

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101280/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschotten kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 door de Belastingdienst. Bij besluiten van 18 juni 2009 heeft de Belastingdienst deze voorschotten herzien en vastgesteld op nihil. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een besluit van 12 mei 2010, waarin het bezwaar voor het jaar 2008 ongegrond werd verklaard en voor het jaar 2009 gedeeltelijk gegrond, met toekenning van kinderopvangtoeslag voor één van haar kinderen vanaf 1 juni 2009. De rechtbank Rotterdam heeft op 16 december 2010 het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 12 mei 2010 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Hiertegen heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 november 2011. In geschil is of [appellante] recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2009. De Belastingdienst heeft de herziening van de voorschotten gebaseerd op het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag van de gastouder en het feit dat het gastouderbureau te Gorinchem per 20 oktober 2008 uit het register is verwijderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontbreken van deze verklaring en dat er geen schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau in Gorinchem was voor de relevante periode.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat er een geldige overeenkomst was met het gastouderbureau in Gorinchem voor de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008. Ook de overeenkomsten met het gastouderbureau in Hoogeveen zijn niet voldoende om aanspraak te maken op de kinderopvangtoeslag, omdat deze niet voldoen aan de eisen van de Wko. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201101280/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2010 in zaak nr. 10/2437 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvang over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 mei 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar voor wat betreft het jaar 2008 ongegrond verklaard en voor wat betreft het jaar 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en voor één van de kinderen van [appellante] kinderopvangtoeslag toegekend vanaf 1 juni 2009.
Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op 17 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. H.M.A. over de Linden is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. In geschil zijn de voorschotten kinderopvangtoeslag over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2009.
2.3. [appellante] heeft op 12 maart 2007 een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. Zij heeft daarbij aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang door bemiddeling van [gastouderbureau] te Gorinchem. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 verleend.
Met ingang van 20 oktober 2008 is het [gastouderbureau] te Gorinchem uit het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wko verwijderd. Op 4 december 2009 heeft [appellante] aan de Belastingdienst doorgegeven dat zij met ingang van 1 augustus 2008 gebruik maakt van bemiddeling door [gastouderbureau] te Hoogeveen. Dit gastouderbureau is sinds 1 augustus 2008 in het register van de gemeente Hoogeveen opgenomen.
Aan de herziening van de toegekende voorschotten heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag omdat zij geen verklaring omtrent het gedrag van de gastouder, waarvan ze in die periode gebruik heeft gemaakt, heeft overgelegd. Voor de periode vanaf 20 oktober 2008 heeft de Belastingdienst aan de herziening tevens ten grondslag gelegd dat het [gastouderbureau] per die datum uit het gemeentelijke register van Gorinchem is verwijderd.
De rechtbank heeft het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en het in beroep bestreden besluit vernietigd, omdat, kort gezegd, het niet aan de Belastingdienst is te controleren of de gastouder over een verklaring omtrent het gedrag beschikt en de Belastingdienst aan het ontbreken daarvan derhalve geen consequenties kan verbinden. Zelf in de zaak voorziend heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat slechts recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan vanaf de datum waarop de aanvrager een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat geen overeenkomst met het gastouderbureau in Gorinchem aanwezig is, zodat reeds daarom geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008. Volgens de rechtbank bestaat ook geen recht op kinderopvangtoeslag voor de periode van 20 oktober 2008 tot 1 juni 2009, omdat de door [appellante] overgelegde overeenkomst met het nieuwe gastouderbureau in Hoogeveen ongedateerd is en bovendien de gehele jaren 2008 en 2009 bestrijkt, terwijl dat bureau pas met ingang van 1 augustus 2008 stond ingeschreven. De rechtbank heeft gelet daarop overwogen dat de Belastingdienst terecht, zij het deels op andere gronden, het voorschot kinderopvangtoeslag voor de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2009 op nihil heeft gesteld en aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.4. [appellante] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat slechts recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan als er een schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau is gesloten. Zij voert aan dat tussen haar en het gastouderbureau duidelijk was dat er een overeenkomst was, zodat niet aan de eis van schriftelijkheid hoefde te worden voldaan. Voorts voert zij aan dat haar niet mag worden tegengeworpen dat het gastouderbureau is verhuisd van Gorinchem naar Hoogeveen, nu het volgens haar om een en hetzelfde gastouderbureau gaat en een overeenkomst met één van beide vestigingen derhalve voldoende is om zowel voor de periode voor de verhuizing als die daarna aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2) dient het gastouderbureau te Hoogeveen wat betreft de toepassing van de Wko als een ander gastouderbureau te worden aangemerkt dan het gastouderbureau te Gorinchem. Het gastouderbureau te Gorinchem is op 20 oktober 2008 door het college uit het gemeentelijke register verwijderd wegens het niet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de Wko. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008. Anders dan [appellante] betoogt moet voor toepassing van de Wko in dit geval worden uitgegaan van twee afzonderlijke gastouderbureaus, één na melding geregistreerd te Gorinchem welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide dus onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Nu sprake is van twee afzonderlijke gastouderbureaus, dient, om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag voor kinderopvang door tussenkomst van beide gastouderbureaus, met ieder gastouderbureau afzonderlijk een overeenkomst te zijn gesloten.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (o.a. de uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen. [appellante] is daarin niet geslaagd.
De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] niet bestrijdt dat zij geen overeenkomst heeft overgelegd met het gastouderbureau in Gorinchem voor de aan de orde zijnde periode 1 januari 2008 tot en met 20 oktober 2008. Aldus staat niet vast dat in die periode kinderopvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden. Dat, naar [appellante] stelt, die overeenkomst er wel is, maar zich in de in beslag genomen administratie van het desbetreffende gastouderbureau bevindt en die administratie niet op orde is, maakt dat niet anders, nu dit een omstandigheid betreft die, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, voor rekening en risico van [appellante] komt. Evenmin kan de door [appellante] eerst in hoger beroep op 25 januari 2011 overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau in Gorinchem als bewijs voor kinderopvang in de bedoelde periode dienen, nu daarin de datum van ondertekening ontbreekt en de overeenkomst op de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 ziet.
In de door [appellante] overgelegde overeenkomsten die zij naar zij stelt heeft gesloten met het gastouderbureau in Hoogeveen ontbreekt eveneens de datum van ondertekening. Daarnaast wordt in deze overeenkomsten de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 genoemd als periode waarop zij betrekking hebben. Dit komt niet overeen met de periode dat [appellante], naar zij stelt, gebruik heeft gemaakt van het gastouderbureau in Hoogeveen. Gelet daarop staat niet vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomsten heeft plaatsgevonden en kunnen die overeenkomsten derhalve niet als bewijs dienen voor kinderopvang in de periode van 20 augustus 2008 tot 1 juni 2009. Dat, naar [appellante] stelt, niet is bedoeld de overeenkomst aan te gaan voor de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 maar dat er uitsluitend aandacht was voor het aantal uren kinderopvang en het uurtarief is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt en doet aan het vorenstaande niet af.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
502.