ECLI:NL:RVS:2011:BU6523

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110551/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • K. Brink
  • F.C.M.A. Michiels
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een beroep tegen invorderingsbesluiten

In deze zaak gaat het om de onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om kennis te nemen van een beroep dat was ingesteld door [appellant] B.V. en [appellanten] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 18 augustus 2011. De zaak betreft de invordering van dwangsommen die waren opgelegd wegens overtredingen van de voorschriften van een vergunning die eerder was verleend op basis van de Wet milieubeheer. De besluiten tot oplegging van de lasten onder dwangsom zijn genomen op 7 december 2009, maar er zijn geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten. De Afdeling overweegt dat, nu de besluiten tot invordering na 30 september 2010 zijn genomen, er beroep openstaat bij de rechtbank. Dit is in lijn met de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De Afdeling merkt op dat als er ten tijde van de invorderingsbesluiten bezwaar was aangetekend tegen de eerdere besluiten, de Afdeling bevoegd zou zijn geweest. Aangezien dit niet het geval is, verklaart de Afdeling zich onbevoegd en zal het beroepschrift worden doorgestuurd naar de rechtbank Arnhem. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. J.H. van Kreveld als voorzitter fungeerde. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

201110551/2/H4.
Datum uitspraak: 17 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], en [appellanten], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2011, hebben [appellant] B.V., [appellanten] beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 18 augustus 2011.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Bij besluit van 1 december 2004 heeft het college een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor onder meer het opslaan en bewerken van autowrakken aan [adres] te [woonplaats]. Bij besluit van 24 april 2009 zijn onder meer de voorschriften A1 en B1 van deze vergunning gewijzigd. Bij besluiten van 7 december 2009 heeft het college aan ieder van [appellant B.V.]., [appellanten] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de voorschriften A1 en B1. Tegen de besluiten van 7 december 2009 zijn geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluiten van 18 maart 2011 heeft het college, nadat het had geconstateerd dat [appellant B.V.]., [appellanten] niet aan de lasten hadden voldaan, ten aanzien van ieder van hen besloten tot invordering van € 7.650,00 aan verbeurde dwangsommen. Bij het in beroep bestreden besluit van 18 augustus 2011 heeft het college de bezwaren van [appellant B.V.]., [appellanten] tegen de besluiten van 18 maart 2011 ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
2.3. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Invoeringswet), voor zover hier van belang, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet blijft, indien voor het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
Ingevolge het tweede lid wordt een beschikking als bedoeld in het eerste lid, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wabo.
2.4. De op 1 oktober 2004 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning is sinds 1 oktober 2010 ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. De besluiten van 7 december 2009 tot oplegging van de lasten onder dwangsom zijn, nu daartegen geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn aangewend, sinds 1 oktober 2010 ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Invoeringswet gelijkgesteld met besluiten krachtens de Wabo. Nu de besluiten tot invordering na 30 september 2010 zijn genomen, staat tegen het besluit van 18 augustus 2011 beroep open bij de rechtbank.
De Afdeling merkt nog op dat dit anders zou zijn geweest indien ten tijde van het nemen van de invorderingsbesluiten van 18 maart 2011 ten aanzien van de besluiten van 7 december 2009 tot oplegging van de lasten onder dwangsom bezwaar bij het college of beroep bij de Afdeling aanhangig was geweest. In dat geval hadden de invorderingsbesluiten ingevolge artikel 5:39 van de Awb betrokken moeten worden bij de behandeling van het bezwaar of beroep ten aanzien van de besluiten van 7 december 2009 en zou de Afdeling ter zake de bevoegde rechter zijn.
2.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De Afdeling zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan de rechtbank Arnhem.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter,
en mr. K. Brink en mr. F.C.M.A. Michiels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld
voorzitter w.g. Van Grinsven
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2011
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
462.
Verzonden: 17 november 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser