201010978/1/R4.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Sneek, gemeente Súdwest Fryslân,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intergamma B.V., gevestigd te Leusden, en andere,
de raad van de gemeente Sneek, thans gemeente Súdwest Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 14 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "detailhandel De Hemmen, Sperkhem II, Houkesloot" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2010, en Intergamma B.V. en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 29 november 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2011, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Oranjewoud, Intergamma B.V. en andere, vertegenwoordigd door L. Miedema, bijgestaan door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Huisman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een partiële herziening van de bestemmingsplannen "Bedrijvenpark De Hemmen A7", "Sperkhem II" en "Bedrijventerrein Houkesloot", waarmee wordt beoogd een uniforme regeling voor perifere detailhandel te bieden, gebaseerd op de Detailhandelsvisie Gemeente Sneek, door de raad vastgesteld op 29 oktober 2009 (hierna: de detailhandelsvisie).
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. [appellante sub 1] kan zich er niet mee verenigen dat haar perceel aan de [locatie] te Sneek geen onderdeel vormt van het voorliggende plan. Voor dit perceel geldt ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7" de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Volgens [appellante sub 1] had het plan dienen te voorzien in een wijziging van de bestemming zodat ter plaatse detailhandel in meubels en woninginrichting met een maximum vloeroppervlak van 1000 m² is toegestaan. Zij voert hiertoe aan dat haar is toegezegd dat in het kader van dit plan een afweging zou worden gemaakt omtrent haar perceel. Zij wijst er verder op dat in 2007 medewerking is verleend aan de realisatie van een meubelboulevard met een brutovloeroppervlak van 20.000 m². Gelet daarop zal een uitbreiding van detailhandel met 1000 m² de aantrekkelijkheid van en het voorzieningenniveau in de binnenstad niet aantasten. Bovendien grenst het perceel aan de meubelboulevard waardoor de door de raad beoogde clustering van detailhandel in meubelen niet wordt aangetast door het toestaan van detailhandel in meubelen op haar perceel.
2.2.1. De raad stelt dat is gekozen voor een ruimtelijke begrenzing op basis van de aanwezige en de reeds vergunde locaties voor perifere detailhandel. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat detailhandel in beginsel niet op een bedrijventerrein thuishoort en mede daarom met het plan geen nieuwe detailhandelslocaties mogelijk worden gemaakt. Bovendien is met de situering langs de hoofdontsluitingsweg van Sneek beoogd om tot een regionale clustering te komen. Het toestaan van detailhandel in de meubelbranche buiten het cluster zou hier afbreuk aan doen, aldus de raad. Het perceel van [appellante sub 1] grenst weliswaar aan de meubelboulevard, maar het is niet gelegen aan de ontsluitingsweg. De raad acht het niet wenselijk op het perceel van [appellante sub 1] detailhandel in meubelen mogelijk te maken, uitsluitend vanwege de ligging ten opzichte van de meubelboulevard, gelet op de precedentwerking die daarvan uit zou gaan.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat het beroep van [appellante sub 1] is gericht tegen het niet opnemen van haar perceel in het voorliggende plan en daarmee is gericht tegen de begrenzing van het plan. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe wordt overwogen dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen uitsluitend bestaande perifere detailhandellocaties als zodanig te bestemmen, gelet op hetgeen de raad daaromtrent heeft gesteld en dat is weergegeven in r.o. 2.2.1. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op het conserverende karakter van het plan had moeten worden gemaakt voor het perceel van [appellante sub 1]. Hiertoe overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan voor het perceel van [appellante sub 1] zou voorzien in een detailhandelsbestemming. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
Het beroep van Intergamma B.V. en andere
2.3. Intergamma B.V. en andere kunnen zich niet verenigen met de definitie van doe-het-zelf producten in artikel 1 van de planregels. Volgens Intergamma B.V. en andere is deze definitie te beperkt en te star. Zij stellen dat artikelen die sinds jaar en dag in een bouwmarkt worden verkocht, zoals woonaccessoires, tuinartikelen, (binnen)raambekleding, radiatoren en verlichting op grond van die definitie niet meer verkocht kunnen worden. Dit klemt temeer nu de bouwmarkten behoren tot een landelijke keten en landelijk een eenvormig assortiment moet kunnen worden gevoerd. Bovendien verandert het assortiment van een bouwmarkt van tijd tot tijd. Volgens Intergamma B.V. en andere is sprake van een beperking ten opzichte van het vorige plan.
Voorts kunnen Intergamma B.V. en andere zich niet verenigen met de mogelijkheden die het plan biedt met betrekking tot de verkoop van branchevreemde goederen. De regel dat slechts 150 m² van het vloeroppervlak benut mag worden voor de verkoop van branchevreemde goederen is in combinatie met de definitie van doe-het-zelf producten niet werkbaar. In de praktijk brengt deze regeling met zich dat een bouwmarkt slechts 2 tot 3% van het verkoopvloeroppervlak mag benutten voor de verkoop van branchevreemde goederen.
Verder betogen Intergamma B.V. en andere dat de raad economische motieven in plaats van ruimtelijke motieven ten grondslag heeft gelegd aan bovengenoemde planregels.
2.4. De detailhandelsvisie onderscheidt 4 types winkelgebieden: de binnenstad; schillocaties; buurt en winkelwijkcentra, pompstations en solitaire supermarkten; perifere detailhandelslocaties. De vier winkelgebieden moeten afzonderlijk sterk zijn om klanten te blijven trekken en elkaar aanvullen om gezamenlijk de positie van Sneek als winkelstad sterk te houden. Daarom wordt in de visie ingezet op versterking van de winkelgebieden en op versterking van de toegevoegde waarde voor elkaar. Centraal daarin staat het behouden en versterken van de positie van de binnenstad van Sneek. Uitgangspunt is volgens de raad dat de binnenstad van Sneek de plek is voor detailhandel en dat op bedrijventerreinen alleen plek is voor detailhandel in artikelen die vanwege hun aard niet thuishoren in de binnenstad. Bouwmarkten zijn toegestaan op bedrijventerreinen vanwege het grootschalige en volumineuze karakter van deze winkels. De raad erkent dat bouwmarkten tegenwoordig ook artikelen voor woninginrichting verkopen. Dit is uitsluitend toegestaan als een ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering nu het goederen betreft die naar aard en schaal eigenlijk thuishoren in de binnenstad. Het toestaan van meer dan 150 m² voor de verkoop van branchevreemde goederen past niet binnen het beleid dat verkoop van dergelijke artikelen primair in de binnenstad thuishoort en zou kunnen leiden tot een verstoring van de bestaande winkelstructuur en een verkeersaantrekkende werking kunnen hebben, terwijl het detailhandelsbeleid dergelijke ontwikkelingen juist probeert tegen te gaan, aldus de raad. Daarom is bewust gekozen voor een definitie waarin is aangegeven welke productgroepen primair onder de noemer van een bouwmarkt vallen en welke niet en dus branchevreemd zijn. Volgens de raad is de lijst niet te beperkt en enigszins flexibel vanwege de zinsnede "en overige hiermee gelijk te stellen producten". Een beperking ten opzichte van het vorige plan is niet beoogd.
2.4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef, van de planregels, voor zover hier van belang, worden een aantal begripsbepalingen neergelegd in het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7". Ingevolge dat artikel wordt onder bouwmarkt verstaan een al dan niet geheel overdekte verkoopplaats, waarop het volledige assortiment aan grove bouwmaterialen, bouwgrondstoffen, alsmede materialen voor het verrichten van bouw en verbouwwerkzaamheden waaronder begrepen doe-het-zelf producten uit voorraad ter verkoop worden aangeboden.
Onder doe-het-zelf producten wordt volgens dat artikel het volgende verstaan.
- tegels, stenen, dakpannen en dergelijk;
- bouwgrondstoffen en installatiemateriaal, waaronder sierpleisters,
isolatiemateriaal, p.v.c.-artikelen, elektriciteitskabels/-snoeren, fittingen en
overige elektrische artikelen, voor zover ze als bouwmaterialen zijn aan te
- pijpen, zand en cement;
- (inbouw)keukens, badkamers en kasten;
- verf en verfwaren, lijmen en kit;
- behang en behangbenodigdheden;
- gereedschappen ten behoeve van de bouw;
En overige hiermee gelijk te stellen producten.
Ingevolge artikel 1, lid 5g, van het vorige bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7" werd onder bouwmarkt hetzelfde verstaan als in het onderhavige plan. Onder doe-het-zelf producten werden "in ieder geval" de hierboven opgesomde producten verstaan.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat het onderscheid in winkelgebieden en de beperking van het aantal m² voor de verkoop van branchevreemde goederen door bouwmarkten is gemaakt om de ontwikkelingen in de binnenstad en de ontwikkelingen op bedrijventerreinen waar perifere detailhandel is toegestaan goed op elkaar af te stemmen. Gelet op de ruimtelijke motieven die hieraan ten grondslag liggen, zoals verkeerskundige motieven, is de Afdeling van oordeel dat de raad blijk heeft gegeven van een ruimtelijke afweging.
Naar het oordeel van de Afdeling biedt de zinsnede "in ieder geval" in de begripsbepaling van doe-het-zelf producten in het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7" ruimte voor andersoortige doe-het-zelf producten dan de producten die op de lijst zijn vermeld, terwijl de begripsbepaling van doe-het-zelf producten in het onderhavige plan uitsluitend ruimte biedt voor gelijksoortige producten als genoemd op de lijst door de zinsnede "en hiermee gelijk te stellen producten". De Afdeling is dan ook van oordeel dat de in het plan opgenomen begripsbepaling van doe-het-zelf producten leidt tot een beperking van de mogelijkheden van Intergamma B.V. en andere ten opzichte van het vorige plan. De raad heeft dit niet onderkend en blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting heeft de raad een dergelijke beperking ook niet beoogd. Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover in artikel 1 van de planregels de definitie van doe-het-zelf producten in bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7" wordt vervangen.
Intergamma B.V. en andere hebben zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat de beperking van het vloeroppervlak voor branchevreemde goederen tot maximaal 150 m² op zichzelf niet ongebruikelijk is, maar in combinatie met de begripsbepaling van doe-het-zelf producten in het plan niet aanvaarbaar is. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog omtrent de beperking van het vloeroppervlak voor de verkoop van branchevreemde goederen geen bespreking meer.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intergamma B.V. en andere gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sneek, thans gemeente Súdwest Fryslân van 14 september 2010, voor zover het betreft artikel 1 van de planregels waarin de definitie van doe-het-zelf producten in bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hemmen A7" wordt vervangen.
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Súdwest Fryslân tot vergoeding van door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intergamma B.V. en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
V. gelast dat de raad van de gemeente Súdwest Fryslân aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intergamma B.V. en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011