201010614/1/R1.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schiedam, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Hilversum,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 7 september 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hilversum bij besluit van 27 mei 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Herziening Noordwestelijk Villagebied".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1], [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Riessen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door H.I. Slager, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende A] en [belanghebbende B], in de persoon van [belanghebbende A], bijgestaan door mr. F.J.A. van Ooijen, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het Noordwestelijk Villagebied is op 21 februari 2007 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Met het bestemmingsplan wordt beoogd voldoende bescherming voor de waarden van het stadsgezicht te bieden. Tevens is de bestemmingsregeling van bijgebouwen aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr.
200601037/1.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1]. [appellant sub 2] voert aan dat voorafgaand aan de aankoop van het gebouw een toezegging is gedaan door het college van burgemeester en wethouders dat een kantoorbestemming aan het gebouw zou worden toegekend. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat het gebouw niet is gebouwd als woning en ook nooit een woonbestemming heeft gehad. Door een woonbestemming is het gebouw niet verhandelbaar, aldus [appellant sub 2]. Een verbouwing van het gebouw tot meerdere wooneenheden is financieel niet haalbaar. Door het toekennen van een woonbestemming is het voortbestaan van het gebouw, een rijksmonument, onzeker, meent [appellant sub 2]. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het standpunt van de raad, dat gedeeld wordt door het college, dat diverse verleende vergunningen bijdragen aan het karakter van het gebouw als woning, niet relevant is voor het niet toekennen van een kantoorbestemming of het niet toelaten van gebruik van het gebouw als kantoor. [appellant sub 2] betoogt tevens dat de wijziging naar een kantoorbestemming geen feitelijke veranderingen voor de omgeving mee zal brengen, nu geen overlast zal worden veroorzaakt en het parkeren op eigen terrein kan geschieden.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het gebied waarin het perceel van [appellant sub 2] is gelegen, primair een woongebied is en moet blijven en dat nieuwvestiging van kantoren niet binnen het gemeentelijk beleid past. Het beleid uit de nota "Aanpassing voorontwerp bestemmingsplan Villagebied" waar [appellant sub 2] naar verwijst, is inmiddels gewijzigd, aldus het college. Daarnaast heeft het college destijds abusievelijk met de bestemming "Audio-visuele doeleinden" voor het gebouw ingestemd, maar daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De correctie hiervan naar een woonbestemming is gebaseerd op het thans geldende beleid. Hiermee verband houdend stelt het college dat uit de correspondentie die nadien heeft plaatsgevonden, duidelijk blijkt dat het gemeentebestuur niet wil meewerken aan een kantoorbestemming. In het voorgaande bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" was eveneens een woonbestemming toegekend.
De raad stelt zich op het standpunt dat het karakter van het gebouw als woning is versterkt door de aangevraagde bouwvergunningen ten behoeve van het gebouw, waaronder een vergunning voor de bouw van een binnenzwembad. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat 25% van de totale vloeroppervlakte van het gebouw mag worden aangewend voor een aan-huis-gebonden beroep. Voorts is nimmer gebleken van gebruik van het gebouw als kantoor en is het gebouw overeenkomstig het bestaande gebruik bestemd in het onderhavige plan, stelt de raad. Het college kan zich in deze standpunten van de raad vinden.
2.3.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn gronden met deze bestemming bestemd voor wonen, de daarbij behorende tuinen en erven en aan-huis-gebonden beroepen tot een maximum van 25% van de totale vloeroppervlakte.
In het voorgaande bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" was aan het perceel, anders dan [appellant sub 2] stelt, ook de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" waren gronden met deze bestemming gelijkluidend aan de hierboven aangehaalde bepaling uit het thans voorliggende plan bestemd.
2.3.3. Aan het gebouw op het perceel is een rijksmonumentale status toegekend.
Uit de toelichting van het plan volgt dat het plangebied primair een woongebied is en dat geen ruimere mogelijkheden zijn opgenomen voor de nieuwvestiging van kantoren. De woonfunctie van het plangebied dient te worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt. De omzetting van woningen naar andere functies is ongewenst, aldus de toelichting.
2.3.4. De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het college van de woonbestemming in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid om de woonfunctie van het plangebied te versterken en nieuwvestiging van kantoren en het wijzigen van de woonfunctie te voorkomen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om vast te houden aan het gemeentelijke beleid. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
2.3.5. Ten aanzien van het verval van het rijksmonument heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat dit verval, voor zover dit al optreedt, een onherroepelijk gevolg zal zijn van het onderhavige plan. [appellant sub 2] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het gebouw indien enkel een woonbestemming is toegekend, in het geheel niet verhandelbaar is. Voor zover de verhandelbaarheid van het perceel wordt beperkt door het toekennen van een woonbestemming, overweegt de Afdeling dat het college het belang van [appellant sub 2] bij een maximale verhandelbaarheid niet doorslaggevend heeft hoeven achten voor een afwijking van het beleid inzake versterking van de woonfunctie. Hierbij betrekt de Afdeling dat met de belangen van [appellant sub 2] in zoverre rekening is gehouden doordat het huidige gebruik dienovereenkomstig is bestemd. Daarbij zijn ingevolge artikel 12, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan aan-huis-gebonden beroepen tot een maximum van 25% van de totale vloeroppervlakte toegestaan en legt het plan geen beperkingen op ten aanzien van het aantal woningen in het gebouw.
2.3.6. De door [appellant sub 2] bedoelde toezegging ziet op een brief van het hoofd van de afdeling Beleid van de dienst Stadsontwikkeling namens het college van burgemeester en wethouders en is gedateerd 4 december 1998. In deze brief is ten aanzien van het onderhavige perceel opgenomen dat de bestemming "Audio-visuele doeleinden" abusievelijk is toegekend en dat deze bestemming dient te worden gewijzigd in de bestemming "Kantoordoeleinden en bedrijfswoning". In 2002 is het gemeentelijk beleid gewijzigd met de vaststelling van de "Visie Noordwestelijk Villagebied", waarin is opgenomen dat het plangebied primair een woongebied is en dient te blijven. Vervolgens is het voorgaande bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" in 2005 vastgesteld, waarbij aan het onderhavige perceel de bestemming "Wonen" was toegekend. Hiertegen heeft [appellant sub 2] geen rechtsmiddelen aangewend. Los van de vraag of in de brief een toezegging, die aan de raad kan worden toegerekend, gelezen kan worden, heeft het college onder die omstandigheden in redelijkheid kunnen instemmen met de beslissing van de raad geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de brief van 4 december 1998.
2.3.7. Anders dan [appellant sub 2] heeft betoogd, valt ten slotte niet in te zien dat een kantoorbestemming niet tot andere gevolgen voor de omgeving leidt dan een woonbestemming, nog daargelaten de precedentwerking die van toekenning van een kantoorbestemming zou uitgaan.
2.3.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.4. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" voor het perceel [locatie 2]. Zij voeren aan dat het college de beginselen van hoor en wederhoor en van fair trial heeft geschonden. [appellant sub 1] en anderen hebben verzocht om gehoord te worden voorafgaand aan de beslissing omtrent goedkeuring van het plan. Hierop heeft het college [appellant sub 1] en anderen te kennen gegeven hen zonodig te zullen uitnodigen, hetgeen is uitgebleven. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het gehoord worden des te belangrijker was nu de aan de Afdeling verstrekte informatie bij de behandeling van zaak nr.
200801078/1die heeft geleid tot de uitspraak van 26 november 2008, onjuist is geweest.
2.4.1. Het college voert aan dat geen sprake is van een hoorplicht en derhalve het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. Van bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot het horen van [appellant sub 1] en anderen was geen sprake, aldus het college. [appellant sub 1] en anderen zijn voldoende in de gelegenheid gesteld hun visie op het plan kenbaar te maken.
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de beginselen van hoor en wederhoor en fair trial zijn geschonden, overweegt de Afdeling het volgende. Er bestaat geen wettelijke plicht tot horen in de onderhavige situatie. Niet is aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat niettegenstaande het vorenstaande uit een oogpunt van zorgvuldigheid had moeten worden gehoord. Van een toezegging dat [appellant sub 1] en anderen gehoord zouden worden, is niet gebleken. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de Afdeling zich in de vorige procedure op onjuiste informatie heeft gebaseerd. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor heeft zich dan ook niet voorgedaan. Dat zich schending van het beginsel van fair trial heeft voorgedaan, is evenmin gebleken.
2.4.3. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het goedkeuringsbesluit onvoldoende is gemotiveerd, nu in dit besluit hoofdzakelijk wordt verwezen naar de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingebrachte bedenkingen.
2.4.4. De enkele omstandigheid dat het college in zijn goedkeuringsbesluit verwijst naar een reactie van het college van burgemeester en wethouders, maakt niet dat het goedkeuringsbesluit reeds daarom onvoldoende is gemotiveerd.
2.4.5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de toekenning van de bestemming "Groenvoorzieningen" ten onrechte beoogt groenvoorzieningen te creëren in de wijk ten koste van hun bebouwingsmogelijkheden. Van bestaande groenvoorzieningen is geen sprake, voeren [appellant sub 1] en anderen aan. Nu de onderbouwing van de ongegrondverklaring door de Afdeling in zaak nr.
200801078/1naar de mening van [appellant sub 1] en anderen hoofdzakelijk steunt op de aanwezigheid van een monumentale beuk destijds, voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat geen belemmeringen meer bestaan bij het toekennen van een woonbestemming met een bouwvlak, aangezien de monumentale beuk is verwijderd. De ziekte van de boom was al voor de planvaststelling bekend. Van landschappelijke waarden is geen sprake meer. Veel andere bomen zijn reeds verwijderd van het perceel door de gemeente zelf en een aantal bomen is gestorven. Een woning op het perceel zou aanleiding geven tot het aanleggen van een tuin en op deze wijze voorzien in meer begroeiing op het perceel. Het realiseren van een woning op het perceel is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat de aan het perceel toegekende bestemming niet realiseerbaar is binnen de planperiode, aangezien zij niet voornemens zijn uitvoering te geven aan de groenbestemming.
2.4.6. Het college voert aan dat de Afdeling in zaak nr.
200801078/1heeft geoordeeld dat beschermenswaardige landschappelijke waarden aanwezig zijn op het perceel. Bij het nu voorliggende goedkeuringsbesluit kon het college geen rekening houden met de kap van de monumentale beuk, omdat het goedkeuringsbesluit is genomen voorafgaand aan de beoordeling van de gezondheid van de monumentale beuk door een ambtenaar van de gemeente waarop de verlening van de kapvergunning is gevolgd.
2.4.7. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor onder meer groenvoorzieningen, waaronder bos, waterlopen en waterpartijen, speel- en sportief-recreatieve voorzieningen, bermen en bermsloten.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
2.4.8. In de uitspraak van 26 november 2008, zaak nr.
200801078/1, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"2.6.2. Met het bestreden besluit is naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate tegemoetgekomen aan het in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 geconstateerde motiveringsgebrek. [appellant sub 1] en anderen hebben niet onderbouwd waarom de gegeven motivering zich niet zou verdragen met voornoemde uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, is, gelet op het zwaardere gewicht dat is toegekend aan het behoud van de landschappelijke waarde ter plaatse, in de motivering wel op hun belang bij een bouwmogelijkheid en op het gemeentelijk beleid ingegaan. Weliswaar hebben [appellant sub 1] en anderen de landschappelijke waarde van het perceel betwist en aangevoerd dat zich ter plaatse van het gewenste bouwvlak geen bomen bevinden, doch onweersproken is dat op het perceel naast begroeiing in ieder geval een monumentale beuk aanwezig is die volgens de raad mede de landschappelijke waarde van het perceel bepaalt en die, gelet op wortel- en kroonomvang, aan het opnemen van een bouwvlak in de weg staat. Voorts vindt de landschappelijke waarde van het perceel ook zijn grondslag in de blijkens blad 10 van de plankaart op het perceel rustende dubbelbestemming "Gebied met medebestemming natuurwaarden". Gelet op het vorenstaande heeft het college in navolging van de raad in redelijkheid zijn standpunt kunnen baseren op de landschappelijke waarde ter plaatse die, gelet op de voorwaarden voor toepassing van het gewijzigde beleid, aan bebouwing in de weg staat.".
2.4.9. Op het perceel [locatie 2] heeft in het verleden een woning gestaan. Na de sloop van deze woning in de jaren '60 van de vorige eeuw is het perceel in gebruik genomen als tuin bij het achterliggende perceel [locatie 3]. Dat perceel was in eigendom bij de familie van [appellant sub 1] en anderen. In 2001 is het perceel [locatie 3] verkocht zonder het perceel [locatie 2].
2.4.10. Uit de toelichting op het plan volgt dat het groenbeleid is gericht op behoud en versterking/aanvulling van het aanwezige openbare en particuliere groen. Het groene karakter van het gebied dient behouden en zo mogelijk versterkt te worden door verantwoord beheer en voorkoming van verstening van tuinen, aldus de toelichting. Het veilig stellen en ontwikkelen van de specifieke kwaliteiten van de onbebouwde ruimte in het Noordwestelijk Villagebied wordt als uitgangspunt vermeld. Voorts behoort het veilig stellen van de karakteristieke verkavelingsstructuur, bouwnormen en waardevolle bomen- en ecologische structuur in het Noordwestelijk Villagebied tot het gemeentelijk beleid, blijkens de toelichting.
Uit de toelichting volgt voorts dat wonen gestimuleerd dient te worden en dat om een deel van de gemeentelijke taakstelling ook in het plangebied te realiseren, zorgvuldig bezien dient te worden waar nog ruimte is voor nieuwbouw. De woonfunctie dient in het plangebied te worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt.
2.4.11. Op 15 september 2010, gecorrigeerd op 21 september 2010, is een noodkapvergunning verleend ten behoeve van de kap van de monumentale beuk. Uit de vergunning blijkt dat de aanvraag voor de noodkapvergunning is ingediend op 26 augustus 2010. Op 10 september 2010 heeft een ambtenaar van de dienst Stad van de gemeente de situatie ter plaatse opgenomen. Uit deze opneming blijkt, voor zover hier van belang, dat de monumentale beuk is gestorven, waardoor deze in de toekomst overlast en mogelijk zelfs schade zal veroorzaken. De monumentale beuk is op 27 september 2010 gekapt.
2.4.12. Ten tijde van de goedkeuring stond de monumentale beuk nog op het perceel [locatie 2]. De kapvergunning is pas nadien verleend zodat het college daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Daarmee heeft het college in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de aanwezigheid van de beuk. Gelet hierop en mede inachtgenomen hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 26 november 2008 heeft overwogen, valt niet in te zien dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de keuze voor de bestemming "Groenvoorzieningen" in overeenstemming is met het gemeentelijke groenbeleid. Hierbij is daargelaten wat de beslissing van het college zou zijn geweest indien de beuk ten tijde van de goedkeuring niet meer ter plaatse aanwezig zou zijn geweest.
De gestelde omstandigheid dat de bouw van een woning ter plaatse in overeenstemming kan worden geacht met het gemeentelijke woonbeleid, en de belangen van [appellant sub 1] en anderen in dit opzicht, maken niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad voor de groenbestemming. Daarbij is van belang de in 2.2. aangegeven vrijheid voor de raad om bestemmingen aan te wijzen.
De door [appellant sub 1] en anderen gemaakte vergelijking met de bebouwingsmogelijkheden op het Boef-terrein maakt het vorenstaande niet anders. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de historie van en de begroeiing op dit terrein verschillen van de onderhavige situatie. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.4.13. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011