ECLI:NL:RVS:2011:BU6349

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103284/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling verschuldigdheid dwangsom na Wob-verzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 januari 2011, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk had op 13 april 2010 het verzoek van [appellant] tot vaststelling van de verschuldigdheid van een dwangsom afgewezen. Dit verzoek was gedaan naar aanleiding van een Wob-verzoek dat [appellant] op 8 februari 2010 had ingediend, waarin hij om informatie vroeg over de eigendomsverhoudingen van een object in Rijswijk. Het college had op 10 maart 2010 documenten verstrekt, maar [appellant] stelde dat de informatie niet tijdig was verstrekt en eiste een dwangsom van € 1260,00.

De rechtbank oordeelde dat het college op het moment van de ingebrekestelling al een besluit had genomen en dat er daarom geen dwangsom verschuldigd was. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het college hem niet de gevraagde informatie had verstrekt en dat de rechtbank de inhoud van de stukken niet had beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelde vast dat de dwangsom pas verschuldigd is als er twee weken zijn verstreken na de termijn voor het geven van de beschikking en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit was in dit geval niet aan de orde, omdat het college al had voldaan aan het Wob-verzoek.

De Afdeling concludeerde dat het college terecht had gesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was en dat de overige gronden van [appellant] niet verder hoefden te worden besproken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103284/1/H3.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rijswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 januari 2011 in zaak nr. 10/6479 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] tot vaststelling van de verschuldigdheid van een dwangsom afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 27 januari 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 31 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Hoessein, werkzaam bij de gemeente Rijswijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurt, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.2. [appellant] heeft het college op 8 februari 2010 op grond van de Wob verzocht om informatie ter bepaling van de eigendomsverhoudingen aangaande het object [locatie] te Rijswijk. Bij brief van 10 maart 2010 heeft het college [appellant] een aantal stukken toegezonden. Bij brief van 30 maart 2010 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld en een dwangsom opgeëist wegens het niet tijdig verstrekken van de verlangde informatie.
2.3. Aan het besluit op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat het aan het Wob-verzoek van [appellant] van 8 februari 2010 heeft voldaan op 10 maart 2010 door toezending van kopieën van documenten waaruit zou blijken dat hij eigenaar is van de garagebox aan de [locatie]. Uit een telefonisch onderhoud op 13 april 2010 is het college gebleken dat [appellant] het besluit van 10 maart 2010 plus bijlagen heeft ontvangen. Het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid van een dwangsom vanwege termijnoverschrijding heeft het college daarom afgewezen.
2.4. [appellant] betoogt dat het college heeft nagelaten hem de verlangde informatie te verstrekken. Hij meent daarom recht te hebben op een dwangsom van € 1260,00. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte slechts de formele kant van zijn beroep heeft behandeld en geen oordeel heeft gegeven over de inhoud van de op basis van het Wob-verzoek toegezonden stukken.
2.4.1. Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat het college op het moment dat [appellant] het college in gebreke heeft gesteld, reeds een besluit op zijn verzoek had genomen. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt dat een dwangsom eerst verschuldigd is, indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Deze situatie doet zich hier niet voor. Dat [appellant] meent dat bij het besluit van 10 maart 2010 niet de door hem verlangde informatie is verstrekt, is voor het al dan niet verschuldigd zijn van een dwangsom niet van belang. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen dwangsom verschuldigd was.
Omdat deze procedure alleen de weigering van het college om een dwangsom uit te keren betreft, behoeven de overige gronden die door [appellant] zijn aangevoerd, betreffende de inhoud van de toegezonden stukken naar aanleiding van het gedane Wob-verzoek, geen bespreking.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011
176-721.