201012164/1/R4.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tytsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel,
de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Tytsjerk-Zuid 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Scheffer, werkzaam bij de Koninklijke Metaalunie, en de raad, vertegenwoordigd door J. Slager, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding
gebracht.
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het grondgebied van de gemeente ten zuiden van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen.
2.2. [appellant] exploiteert op de gronden bij zijn woning aan de [locatie A] en de gronden achter de woning aan de [locatie B] een bedrijf voor het, onder meer, bouwen en onderhouden van aanhangwagens voor personenauto's. Volgens [appellant] was zijn bedrijf onder het overgangsrecht van het vorige plan toegelaten en is het bedrijf in het plan ten onrechte onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht. Hij voert aan dat zijn bedrijf als zodanig bestemd had kunnen worden en dat de raad deze mogelijkheid onvoldoende heeft onderzocht. In dit verband stelt [appellant] dat zijn bedrijf behoort tot milieucategorie 2 in de zin van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) en dat elders in het plangebied bedrijvigheid in die milieucategorie is toegestaan.
2.2.1. De raad stelt dat het bedrijf van [appellant] wat betreft omvang wellicht onder milieucategorie 2 is te scharen, maar wat betreft de aard van de werkzaamheden onder milieucategorie 3 valt vanwege de constructiewerkzaamheden die plaatsvinden. De raad acht deze werkzaamheden niet passend in een woonomgeving waarin de dichtstbijzijnde woning op zeer korte afstand van het bedrijf staat, te meer nu omwonenden meerdere malen hebben geklaagd over geluidsoverlast. De raad stelt dan ook dat het bedrijf niet als zodanig kan worden bestemd. De raad heeft ervoor gekozen het bedrijf onder persoonsgebonden overgangsrecht te brengen, nu niet aannemelijk is dat het binnen de planperiode wordt beëindigd. Gelet op de leeftijd van [appellant] verwacht de raad niet dat de ongewenste situatie lang zal voortduren. Volgens de raad wordt met de toepassing van persoonsgebonden overgangsrecht tegemoet gekomen aan de belangen van zowel [appellant] als de omwonenden.
2.2.2. Ingevolge artikel 33, lid 33.3, van de planregels mag het gebruik van de percelen [locatie B] (kadastraal Hardegarijp […]) en [locatie A] (kadastraal Hardegarijp […]) te Tytsjerk door de heer [appellant] (eigenaar van genoemde percelen) ten behoeve van het assembleren, verhandelen en repareren van aanhangwagens worden voortgezet, mits de percelen vanaf de eerste terinzagelegging van dit plan niet zijn vervreemd, door erfopvolging zijn verkregen, zijn verhuurd c.q. op andere wijze in gebruik zijn gegeven, met het oogmerk aan een ander het betreffende gebruik te verschaffen.
2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2011 in zaak nr.
200908600/6/R4) dient de raad, indien hij bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar voor een of meer plandelen een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. Het op het tijdstip van vaststellen van dat plan bestaande maar daarvan afwijkende, rechtmatige gebruik, mag op grond van het ingevolge artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in het bestemmingsplan op te nemen algemene overgangsrecht worden voortgezet. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt daarnaast de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Dit artikel biedt naar het oordeel van de Afdeling ook de mogelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht voor een of meer natuurlijke personen op te nemen in gevallen waarin het bestaande gebruik al in het voordien geldende plan onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel, het dienovereenkomstig bestemmen van dat gebruik naar het oordeel van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, maar de raad ook geen aanleiding ziet actief over te gaan tot beëindiging van het gebruik door aankoop of onteigening. De Afdeling wijst in dit verband op de toelichting op artikel 3.2.3 van het Bro in de nota van toelichting (Stb. 2008, 145, p. 60).
2.2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 juni 2003, zaaknummer
200203362/1) zijn de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken en is de brochure bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.
Niet in geschil is dat niet aan de in de VNG-brochure ten aanzien van bedrijvigheid in milieucategorieën 2 en 3 aanbevolen afstanden van 30 onderscheidenlijk 50 meter wordt voldaan, nu de afstand tussen de grens van het perceel van [appellant] kadastraal bekend gemeente Hardegarijp, sectie […], nr. […] en de dichtstbijzijnde woning ongeveer 1 meter bedraagt. Gelet op de aard van de werkzaamheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf van [appellant] niet past in een woonomgeving en daarom niet als zodanig kan worden bestemd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan gebruik in strijd met een geldende bestemming dan wel gebruik dat onder de werking van het overgangsrecht valt in beginsel niet de gerechtvaardigde verwachting kan worden ontleend dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig zal worden bestemd, ook niet wanneer dit gebruik reeds lange tijd heeft plaatsgevonden.
Nu het gebruik al eerder onder het overgangsrecht is gebracht en niet aannemelijk is dat beëindiging van het gebruik binnen de planperiode is te verwachten, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten dat met het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht voldoende recht wordt gedaan aan de gevestigde rechten en belangen van [appellant]. Het betoog faalt.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011