201104258/1/H4.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Beek, gemeente Montferland,
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], h.o.d.n. [naam bedrijf], beiden wonend te Beek, gemeente Montferland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 maart 2011 in de zaken nrs. 10/1661 en 10/1667 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee appartementengebouwen met een huisartsenpraktijk en apotheek op het perceel [locatie] te Beek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het de door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 20 oktober 2009 onder aanpassing van de daaraan ten grondslag gelegde motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 2 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2011, waar [appellant sub 1] in persoon, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, en het college, vertegenwoordigd door L.M.M.J. Meuleman, N.T.W.M. Horstik, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, en [partijen]. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.H.E. van der Klift, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2.1. Appartementengebouw A zal uit twaalf appartementen met een apotheekhoudende huisartsenpraktijk bestaan en in gebouw B zullen zestien appartementen worden gerealiseerd met een ondergrondse parkeergarage. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Beek". Het college heeft hiervan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend om realisering ervan toch mogelijk te kunnen maken.
2.2. Ingevolge voormelde bepaling kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen, onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel gemotiveerd, waarom het te realiseren project binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied past, aldus die bepaling.
2.3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank, door hen niet te volgen in hun betoog dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de vrijstelling heeft kunnen besluiten, heeft miskend dat onvoldoende rekening is gehouden met de effecten van de realisering van het bouwplan op de landschappelijke omgeving. Zij voeren in dit verband aan dat de twee appartementengebouwen dichter op de woonbebouwing in de omgeving zullen worden gerealiseerd, dan de bestaande bebouwing en de appartementengebouwen te hoog worden in verhouding met de nabijgelegen semi-bungalows. Volgens hen is het mogelijk de appartementengebouwen op een andere wijze op het perceel te situeren met minder nadelige gevolgen voor de omgeving. Verder heeft realisering van het bouwplan vermindering van de verkeersveiligheid tot gevolg, aldus [appellant sub 1] en anderen.
2.3.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zodanige inbreuk op de directe omgeving zal hebben en een zodanige verkeersonveilige situatie veroorzaakt, dat het college in verband daarmee in redelijkheid de gevraagde vrijstelling niet heeft kunnen verlenen.
Wat betreft de passendheid van het bouwplan in de omgeving heeft de rechtbank daartoe terecht in aanmerking genomen dat de bestaande leegstaande en verouderde bebouwing zal worden gesloopt en appartementengebouw A aan de maximaal toegestane bouwhoogte van 11 meter voldoet. De hoogte van appartementengebouw B wordt met 1,6 meter overschreden. De overschrijding wordt grotendeels veroorzaakt door een halfverdiepte parkeerkelder onder het gebouw. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de overschrijding aanvaardbaar heeft mogen achten, omdat de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte naar zijn oordeel door de realisering van de parkeerkelder zal verbeteren. Het college heeft in het besluit van 17 augustus 2010 uiteengezet dat in de westelijke hoek van het perceel een verdiepte parkeertuin wordt aangelegd. Met de verdiepte aanleg wordt het uitzicht op het landschap vanaf de hoek Peeskesweg/Sint Jansgildestraat behouden. Ook wordt het perceel landschappelijk ingepast door een groene aankleding van de appartementengebouwen en de parkeervoorzieningen, aldus het college. Voorts sluit appartementengebouw A met twee bouwlagen en een kap volgens het college aan bij de gebouwen op de hoek Sint Jansgildestraat/Peeskesweg en is met de nieuwbouwplannen zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige bebouwingsstructuur. Verder diende het college te beslissen omtrent het bouwplan, zoals dat was ingediend. Het bestaan van alternatieven kan slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft dat terecht niet aannemelijk gemaakt geacht.
Zij heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan een verkeersonveilige situatie ter plaatse veroorzaakt. Het college heeft gesteld dat de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de op te richten bebouwing kunnen worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Peeskesweg en de Sint Jansgildestraat. De stelling van [appellant sub 1] en anderen dat dat drukke wegen zijn die de ontsluiting mogelijk maken van verkeer van en naar Stokkum biedt geen grond voor het oordeel dat realisering van het bouwplan voor de verkeerssituatie ter plaatse onaanvaardbare gevolgen zal hebben. De aanleg van vier parkeerplaatsen langs de openbare weg is uit het oogpunt van verkeersveiligheid evenmin onaanvaardbaar, aangezien het in de huidige situatie is toegestaan daar te parkeren en niet aannemelijk is gemaakt dat dit problemen oplevert.
2.4. Hetgeen [appellanten sub 2] in hoger beroep naar voren hebben gebracht, vormt een herhaling van hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft hun betoog dat zij mogelijk in hun bedrijfsvoering worden belemmerd vanwege de geluidbelasting op het woon- en leefklimaat in de te realiseren appartementen verworpen. [appellanten sub 2] hebben in hoger beroep niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011