201109513/2/R1.
Datum uitspraak: 24 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Bewonersvereniging Binnenstad Zwolle, gevestigd te Zwolle, en anderen,
verzoekers,
de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Hofvliet/Rodetorenbrug" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de bewonersvereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 september 2011.
Bij eerstgenoemde brief hebben de bewonersvereniging en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2011, waar de bewonersvereniging en anderen, vertegenwoordigd door [secretaris] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J. Heerspink en M. Vervoort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting DLH Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door D.L. Huiskamp, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt onder meer de bouw van een brug, de zogenoemde Rodetorenbrug, mogelijk.
2.3. Ter zitting hebben de bewonersvereniging en anderen hun verzoek ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op andere ontwikkelingen dan de brug die met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
2.4. De bewonersvereniging en anderen voeren aan dat nut en noodzaak bij de bouw van de brug ontbreken. In dit kader wijzen zij op de bestaande Kamperpoortenbrug, die ongeveer 180 meter ten zuiden van de voorziene Rodetorenbrug ligt. Voorts wijzen zij er op dat ten behoeve van de realisering van de parkeergarage aan het Katwolderplein nog geen bestemmingsplan is vastgesteld.
2.4.1. In de plantoelichting staat dat de brug vooral noodzakelijk is om bezoekers van de binnenstad die parkeren in de voorziene parkeergarage aan het Katwolderplein een aantrekkelijke en comfortabele looproute naar de binnenstad te bieden. De brug sluit ook aan op de fietsroute tussen Stadshagen en de historische binnenstad en vormt daarmee de entree naar het kernwinkelgebied en de te realiseren bewaakte fietsenstalling op de Bankenlocatie, aldus de plantoelichting. Ter zitting heeft de raad er voorts op gewezen dat de Kamperpoortenbrug geen volwaardig alternatief is, omdat de route van de voorziene parkeergarage naar het kernwinkelgebied via deze brug langer is en bovendien onveiliger. In dit kader wijst de raad er op dat de Kamperpoortenbrug grenst aan een rotonde die zeer druk is vanwege de nabij gelegen vestiging van Media Markt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nut en noodzaak bestaan bij de realisering van de Rodetorenbrug. Dat ten behoeve van de realisering van de parkeergarage aan het Katwolderplein nog geen bestemmingsplan is vastgesteld doet hier niet aan af, nu hiertoe een concreet voornemen bestaat en die omstandigheid in verband met de beoordeling van nut en noodzaak van de brug voldoende is.
2.5. Met betrekking tot het standpunt van de bewonersvereniging en anderen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit en geluidsbelasting ter plaatse, overweegt de voorzitter als volgt.
2.5.1. Voorop staat dat de raad, anders dan de bewonersvereniging en anderen veronderstellen, geen rekening behoefde te houden met de voorziene parkeergarage aan het Katwolderplein, nu ten behoeve daarvan nog geen bestemmingsplan is vastgesteld en pas in dat kader onderzoek dient te worden verricht naar de verwachte gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit en geluidsbelasting in de omgeving. Voorts behoefde de raad naar voorlopig oordeel van de voorzitter geen rekening te houden met het gebruik van de brug door gemotoriseerd verkeer nu de brug volgens de planregels slechts mag worden gebruikt door langzaam verkeer. Dat de brug volgens de bewonersvereniging en anderen ook door gemotoriseerd verkeer zal worden gebruikt, maakt dit niet anders nu ter zitting is gebleken dat hiertegen handhavend zal worden optreden en de bewonersvereniging en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in de praktijk niet mogelijk is.
2.5.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Wm) in werking getreden. Indien de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, vindt ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL) in werking getreden.
Uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (hierna: het Besluit) volgt dat een project na de vaststelling van het NSL niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2), indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) bedraagt.
Uit de plantoelichting en de overige stukken volgt dat het bestemmingsplan, waarin voor zover van belang een horecagelegenheid en een brug mogelijk worden gemaakt, volgens de raad in geen geval zal leiden tot een toename van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van meer dan 3%, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit. De bewonersvereniging en anderen hebben naar voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Nu de raad ervan uit mocht gaan dat de ontwikkeling van het plan niet in betekenende mate bijdraagt, bestond geen verplichting tot het verrichten van onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
2.5.3. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich voorts zonder nader onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de brug door langzaam verkeer niet wezenlijk zal bijdragen aan de geluidsproductie in de omgeving. Hierbij betrekt de voorzitter dat de brug in een stedelijke omgeving is voorzien. Voorts is de geluidskwaliteit in de omgeving door het RIVM weliswaar matig tot slecht bevonden, maar - nog afgezien van het feit dat dit slechts een indicatie betreft - dit betekent niet dat ter plaatse geen enkele ontwikkeling die tot enige geluidsproductie leidt, kan worden toegestaan.
2.6. De voorzitter overweegt verder dat geen grond bestaat voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de realisering van de brug zal leiden tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, in het bijzonder van de bewoners van de appartementen aan het Maagjesbolwerk, dat de raad gelet daarop het bestemmingsplan in zoverre in redelijkheid niet had mogen vaststellen. Hierbij betrekt de voorzitter ten eerste hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de luchtkwaliteit en geluidsbelasting. Voorts betrekt de voorzitter hierbij dat de kortste afstand van voornoemde appartementen tot de brug 20 meter bedraagt. Verder is weliswaar over en weer zicht vanuit de appartementen en vanaf de brug, maar ter zitting is gebleken dat de brug lager ligt dan de onderste laag appartementen zodat bewoners van de appartementen op ooghoogte over de brug heen kijken. Voorts hebben gelet hierop gebruikers van de brug slechts beperkt zicht in de appartementen.
2.7. Met betrekking tot de gestelde aantasting van het beschermd stadsgezicht dat op 14 oktober 1993 als zodanig is aangewezen, overweegt de voorzitter als volgt. Voor zover de bewonersvereniging en anderen er in dit verband op wijzen dat het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de voorheen geldende bestemmingsplannen "Beschermd Stadsgezicht" en "Beschermd Stadsgezicht, 6e partiële herziening" is van belang dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Voorts wordt in het niet nader onderbouwde standpunt dat de brug niet zorgvuldig is ingepast, geen grond gevonden voor het oordeel dat het plan een onevenredige aantasting van het beschermd stadsgezicht met zich brengt.
2.8. In hetgeen de bewonersvereniging en anderen hebben aangevoerd, wordt naar voorlopig oordeel van de voorzitter voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke Structuurplan 2020. In dit kader overweegt de voorzitter dat de Rodetorenbrug reeds als toekomstige ontwikkeling in het structuurplan is opgenomen.
2.9. Ook in hetgeen de bewonersvereniging en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in zoverre in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011