201101741/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2010 in zaak nr. 10/2756 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 4 september 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, een verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2011, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 28 april 1999, zoals gewijzigd bij besluit van 19 november 2008, heeft de raad van de gemeente Nijmegen de Nadeelcompensatieverordening gemeente Nijmegen 1999 (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening wordt in de verordening onder infrastructurele werken verstaan: de door of in opdracht van de gemeente Nijmegen uit te voeren infrastructurele werken van substantiële omvang en duur en andere werken en maatregelen van substantiële omvang en duur in het publieke belang.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kent het college, op verzoek van degene die nadeel heeft geleden als gevolg van de feitelijke uitvoering van infrastructurele werken door of in opdracht van de gemeente Nijmegen, nadeelcompensatie toe naar billijkheid, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven en voor zover vergoeding van het nadeel niet anderszins verzekerd is.
2.2. [appellant] is eigenaar van het pand met winkelruimte aan de [locatie] te Nijmegen. Aan zijn verzoek om nadeelcompensatie is ten grondslag gelegd dat, voor zover thans van belang, dit pand door de afsluiting van de voetgangerspassage door het gemeentehuis minder goed bereikbaar is en dat dit tot een waardedaling van het pand heeft geleid.
2.3. In het besluit van 4 september 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, voor zover thans van belang, de afsluiting van de voetgangerspassage verband houdt met de interne verbouwing en herinrichting van het gemeentehuis en dat een nadeel als gevolg van deze verbouwing en herinrichting niet onder het bereik van de verordening valt. In het besluit van 28 december 2010 heeft het college dit standpunt gehandhaafd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door onder verwijzing naar de toelichting bij de verordening te overwegen dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, heeft miskend dat, voor zover thans van belang, de afsluiting van de voetgangerspassage onder de categorie van andere werken of maatregelen, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening, valt en de toelichting op de verordening daaraan niet kan afdoen.
2.4.1. Uit de tekst van de verordening blijkt niet wat onder de feitelijke uitvoering van 'andere werken en maatregelen' wordt verstaan.
Indien de tekst van een voorschrift niet zonder meer duidelijk is, kan, in bepaalde gevallen, de toelichting op dat voorschrift verheldering bieden. In dit geval is in de toelichting van de verordening vermeld dat de verordening uitsluitend ziet op de feitelijke uitvoering van werkzaamheden van substantiële omvang en duur door of in opdracht van de gemeente Nijmegen met betrekking tot de infrastructuur in Nijmegen. Deze toelichting geeft grond voor het oordeel dat het afsluiten van de voetgangerspassage niet onder het bereik van de verordening valt. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat het afsluiten van de passage weliswaar gevolgen voor de verkeersbewegingen van voetgangers rondom het gemeentehuis heeft, maar zelf niet is te beschouwen als de feitelijke uitvoering van werkzaamheden met betrekking tot de infrastructuur.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011