201102775/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 februari 2010 (lees: 10 februari 2011) in zaak nr. 10/1035 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen en daarbij bepaald dat het verleende voorschot van € 5.000,00 niet wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2010 (lees: 10 februari 2011), verzonden op 11 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.C.A. Hofman-Aupers en G.D. Homan, beiden werkzaam bij de gemeente Groningen, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 25 april 2007 heeft de raad van de gemeente Groningen de Nadeelcompensatieverordening Damsterdiepgarage gemeente Groningen 2007 (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder het project verstaan: de bouw van de parkeergarage onder het kantoorgebouw en de herinrichting van het Damsterdiep tussen de Steentilbrug en de Petruscampersingel te Groningen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kent het college, op verzoek van degene die nadeel heeft geleden als gevolg van de feitelijke uitvoering van het project, nadeelcompensatie toe naar billijkheid, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven en voor zover vergoeding van het nadeel niet anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan het college op verzoek, de adviescommissie gehoord, een voorschot op nadeelcompensatie toekennen wanneer verzoeker een spoedeisend belang bij toekenning heeft. Een voorschot wordt slechts verleend indien redelijkerwijs te verwachten valt dat verzoeker in aanmerking komt voor nadeelcompensatie.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt met het verstrekken van het voorschot geen recht op nadeelcompensatie erkend of verleend.
2.2. [appellant] heeft op 1 mei 2006 een levensmiddelenwinkel aan [locatie] (hierna: de winkel) gekocht.
2.3. Aan het besluit van 18 mei 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat de [appellant] ten tijde van de koop van de winkel wist of redelijkerwijs kon weten dat de winkel door de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het project voor langere tijd slecht bereikbaar zou zijn met een nadelige invloed op de omzet, dat hij derhalve het risico van het nadeel heeft aanvaard en dat dit nadeel redelijkerwijs te zijnen laste dient te blijven. Aan het besluit van 21 september 2010 heeft het college voorts ten grondslag gelegd dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het nadeel ten tijde van de koop van de winkel voorzienbaar was. Ter zitting heeft hij dit nader onderbouwd met het betoog dat het project niet binnen de daarvoor geplande periode is afgerond.
2.4.1. [appellant] heeft dit betoog, als nader onderbouwd ter zitting, niet in eerste aanleg gevoerd. Dat brengt met zich dat de rechtbank het niet bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit heeft kunnen betrekken. Omdat de aangevallen uitspraak voorwerp van het hoger beroep is en er geen reden is gegeven waarom [appellant] deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen aanvoeren, hetgeen hij, gelet op de functie van het hoger beroep, wel had behoren te doen, kan dit betoog reeds hierom niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep en vernietiging van die uitspraak.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aan een gesprek met een ambtenaar van de gemeente en een door het college verleend voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het college het verzoek om nadeelcompensatie zou toewijzen. Daartoe voert hij aan dat het gesprek heeft plaatsgevonden en het voorschot is verleend, hoewel het voor de ambtenaar en het college, gezien de datum waarop hij de winkel heeft gekocht, duidelijk was dat hij geen aanspraak op nadeelcompensatie had.
2.5.1. De overweging van de rechtbank, dat de ambtenaar tijdens dat gesprek slechts algemene informatie over de verwachte duur van de werkzaamheden en de mogelijkheden voor nadeelcompensatie heeft verstrekt, is in hoger beroep niet bestreden. Voor zover de ambtenaar tijdens dat gesprek al wist dat [appellant] de winkel op 1 mei 2006 heeft gekocht, maar bij die gelegenheid niet kenbaar heeft gemaakt dat dit, gelet op artikel 2, eerste lid, van de verordening, tot afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie kan leiden, brengt dat niet met zich dat [appellant] aan dat gesprek het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het college dat verzoek zou toewijzen, ondanks dat het gestelde nadeel ten tijde van de investeringsbeslissing voorzienbaar was. Voorts vloeit uit het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de verordening voort dat [appellant] ook aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat aanspraak op nadeelcompensatie bestaat.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011