201104969/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] handelend onder de naam van drsFILM, zaakdoend en wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 maart 2011 in zaak nr. 09/1554 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college de voor het filmproject "Het Galgenven" verleende subsidie vastgesteld op € 3.804,00 en € 5.271,60 aan betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.W.M.L. Janssen en H.B.F. Coumans-Heckman, werkzaam bij de provincie Limburg, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
2.2. Bij besluit van 4 februari 2003 heeft het college aan [appellant] subsidie verleend voor het filmproject "Het Galgenven" ten bedrage van ten hoogste € 22.689,00, zijnde 7,21 procent van de voor het project begrootte kosten van € 314.627,78. Het college heeft aan de verlening voorschriften verbonden.
Volgens punt 5 van de voorschriften moet de laatste activiteit uiterlijk op 1 oktober 2003 zijn afgerond. Uiterlijk deze datum ontvangt de Provincie drie kopieën van de film en kan deze voor eigen niet-commerciële doeleinden gebruiken.
Volgens punt 8, onder a, zal de subsidie bij de vaststelling worden gekort in de mate waarin de prestaties niet, niet geheel of zonder toestemming anders worden gerealiseerd dan in deze beschikking en de bijbehorende aanvraag met projectplan vastgelegd.
Volgens punt 8, onder b, zal, als de totale kosten lager uitvallen, de uiteindelijke subsidie worden vastgesteld op het percentage van 7,21 van het lagere bedrag.
2.3. [appellant] heeft bij brief van 22 september 2008 aan het college een overzicht verzonden van de tot 6 augustus 2008 gerealiseerde kosten, groot € 52.760,00. Het college heeft de voor het filmproject verleende subsidie vervolgens vastgesteld op 7,21 procent van de gerealiseerde kosten, zijnde € 3.804,00.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat toezeggingen zijn gedaan waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de subsidie zou worden vastgesteld op het verleende bedrag. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het einde van de projectperiode eenzijdig heeft vastgesteld. Tenslotte betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft mogen uitgaan van de kosten die tot 1 april 2008 zijn gemaakt.
2.4.1. In de voorschriften bij de subsidie is uitdrukkelijk bepaald dat de laatste activiteit op 1 oktober 2003 moet zijn afgerond. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het college de in punt 5 van de voorschriften genoemde termijn verlengd tot 1 april 2008. Daarbij heeft het college medegedeeld dat deze termijnverlenging eenmalig is en verder uitstel niet meer mogelijk is. Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college een verzoek van [appellant] om de termijn van het project opnieuw te verlengen, afgewezen. Hoewel in deze besluiten een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, heeft [appellant] tegen deze besluiten en de daaruit voortvloeiende termijn waarbinnen de laatste activiteit moet zijn afgerond geen bezwaar gemaakt, zodat die termijn in rechte onaantastbaar is. De klacht dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het einde van de projectperiode eenzijdig heeft vastgesteld kan reeds daarom niet slagen.
Nu het college uitdrukkelijk een verzoek om verlenging van de termijn na 1 april 2008 heeft afgewezen en uit de voorschriften bij het verleningsbesluit volgt dat de subsidie bij de vaststelling wordt gekort in de mate waarin de prestaties niet of niet geheel worden gerealiseerd of de totale kosten lager uitvallen, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat [appellant] niet op grond van mededelingen van ambtenaren van de afdeling cultuur van de Provincie er op mocht vertrouwen dat het college de door hem na 1 april 2008 gemaakte kosten zou subsidiëren.
2.5. De rechtbank heeft ten slotte terecht overwogen dat het onderhavige geschil uitsluitend betrekking heeft op het besluit van 23 juli 2009 waarbij het college de subsidievaststelling heeft gehandhaafd, zodat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot andere aanvragen buiten de omvang van het geding valt en daarom geen bespreking behoeft.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011