201106754/1/R2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zeewolde,
appellant,
de raad van de gemeente Zeewolde,
verweerder.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Schepenveld en Planetenveld 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en de raad, vertegenwoordigd door ing. G. van Dijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actualisering van de geldende bestemmingsplannen voor bedrijventerrein Schepenveld en Planetenveld. Hierbij is de Gemeentelijke Vestigingsvisie geïmplementeerd die, voor zover hier van belang, inhoudt dat detailhandel bij voorkeur naar buiten het plangebied wordt verplaatst.
2.2. [appellant] stelt dat het bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheden voor detailhandel bij de bestemming "Bedrijventerrein - 1", de bestemming die voor zijn perceel geldt, beperkt. Hiertoe voert hij aan dat deze wijziging niet toereikend en onduidelijk is gemotiveerd, dat de voortzetting van zijn huidige bedrijfsactiviteiten onder de nieuwe regels onvoldoende gewaarborgd is en dat deze regels nadelig zijn in geval van een eventuele verkoop.
2.2.1. De raad stelt dat, gezien artikel 10, lid B, onder 1, van het vorige bestemmingsplan "Schepenveld 1994", het bestreden plan geen wijziging bevat met betrekking tot het verbod van detailhandel op het perceel van [appellant]. De beperking van productiegebonden detailhandel tot maximaal 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100 m2 geeft de ondergeschiktheid van de detailhandel ten opzichte van de normale bedrijfsvoering aan.
2.2.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a tot en met e, van het plan zijn de voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten-bedrijventerrein;
b. zakelijke dienstverlening met een maximale brutovloeroppervlakte van 800 m2 per bedrijfsvestiging;
c. publieksgerichte dienstverlening;
d. een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, muziekschool, muziektheater, theater en sauna;
alsmede ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', maatschappelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.4, onder b, mogen deze gronden niet worden gebruikt voor detailhandel. Artikel 3, lid 3.5, onder a, geeft een afwijkingsbevoegdheid voor productiegebonden detailhandel, mits deze niet meer dan 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte beslaat, tot een maximum van 100 m2 winkelvloeroppervlak.
Op grond van artikel 10, lid B, onder 1, van het plan "Schepenveld 1994" is detailhandel op de gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden als strijdig gebruik aangemerkt. Ingevolge artikel 10, lid C, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B, onder 1, ten behoeve van de uitoefening van detailhandel in goederen welke ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld en in goederen in een onderneming waarin een nijverheids- en/of ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend, mits de laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening in de onderneming uitmaakt en de detailhandel in die goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt zowel ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband met de uitoefening van dat bedrijf.
2.2.3. Volgens de plantoelichting is gekozen voor concentratie van detailhandel in het centrum van Zeewolde en perifere detailhandel op de (nieuwe) locatie Vestingveld. De locaties Schepenveld en Planetenveld zullen daarom niet meer de mogelijkheid voor de vestiging van nieuwe bedrijven met detailhandel bieden. Een uitzondering wordt gemaakt voor detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit. Verder blijven ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 1" verschillende bedrijfsmatige alsmede maatschappelijke activiteiten mogelijk.
De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid voor de beperkingen voor detailhandel in het plan heeft kunnen kiezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat [appellant] een vrijstelling had voor de uitoefening van detailhandel op grond van artikel 10, lid C van het vorige plan "Schepenveld 1994". Het plan beperkt [appellant] derhalve niet in de uitvoering van zijn legale activiteiten. Dat het bestemmingsplan "Schepenveld 1988" wel mogelijkheden bood voor ondergeschikte detailhandel doet hier niet aan af, aangezien dat bestemmingsplan met de inwerkingtreding van het plan "Schepenveld 1994" is vervallen.
Aan dit oordeel draagt bij dat niet is gesteld dat voor [appellant] een noodzaak bestaat voor de mogelijkheid tot uitbreiding van zijn bedrijf op een wijze die in strijd met de planregels zou zijn. Ook is niet gesteld dat sprake is van concrete plannen waaraan het plan in de weg zou staan.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van zijn bedrijf betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.3. Voor zover [appellant] bezwaren naar voren brengt over onduidelijkheden in het gemeentelijk handhavingsbeleid en de te hoge WOZ-waarde overweegt de Afdeling dat het handhavingsbeleid en de WOZ-waarde in onderhavige procedure niet aan de orde zijn.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011