201110602/1/H1 en 201110602/2/H1.
Datum uitspraak: 22 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 september 2011 in zaken nrs. 11/6397 en 11/7094 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het vergroten van haar woning op het perceel [locatie 1] te Wassenaar (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2011, verzonden op 28 september 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant C], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Waleboer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder, als partij gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villawijken 2010" rust op het perceel de bestemming "Wonen-1 (W-1)".
Ingevolge artikel 17.1, zijn de voor "Wonen-1" aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor eengezinswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Ingevolge artikel 17.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mag, indien het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd, uitbreiding van een woning binnen het bouwvlak plaatsvinden, mits de goot- en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan wordt gebouwd.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de beoogde uitbreiding van de woning in strijd is met artikel 17.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat de bouwhoogte van de uitbreiding hoger wordt dan die van de zijkant van de bebouwing op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2].
2.3.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht uit artikel 17.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften afgeleid dat met de bebouwing waar tegenaan wordt gebouwd, wordt bedoeld de bebouwing van de woning die wordt uitgebreid. De voorzieningenrechter heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat indien daarmee de bebouwing op het naastgelegen perceel zou worden bedoeld, zoals door [appellant] wordt betoogd, degene die ten opzichte van de naastgelegen woningen als eerst uitbouwt daarbij geen referentiepunt zou hebben. Aangezien niet in geschil is dat de beoogde uitbreiding geen grotere goot- en bouwhoogte heeft dan de woning die wordt uitgebreid, is het bouwplan niet in strijd met artikel 17.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften.
2.4. De voorzieningenrechter heeft het besluit op bezwaar wegens schending van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde hoorplicht vernietigd. Hij heeft evenwel aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
2.5.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
2.5.2. Het betoog faalt. Niet in geschil is dat [appellant] in beroep voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Verder heeft hij ter zitting bij de voorzieningenrechter te kennen gegeven zo snel mogelijk een uitspraak ten gronde te wensen. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht in de enkele omstandigheid dat de hoorplicht is geschonden, geen aanleiding hoeven zien om de zaak naar het college terug te verwijzen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2011