ECLI:NL:RVS:2011:BU5442

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103659/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D. Roemers
  • N. Verheij
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ex ante vereveningsbijdrage Zorgverzekeringswet 2010 door het College voor zorgverzekeringen

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 november 2011 uitspraak gedaan over het beroep van Agis Zorgverzekeringen N.V. tegen een besluit van het College voor zorgverzekeringen. Het college had op 2 april 2010 de ex ante vereveningsbijdrage Zorgverzekeringswet 2010 herzien en een bedrag van € 1.984.549.243,00 toegekend aan Agis. Tevens werd de uitbetaling van de voorschotten aangepast. Agis had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 15 februari 2011. Agis heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij onder andere aanvoerde dat de Zorgverzekeringswet geen grondslag biedt voor de lenteherberekening die het college uitvoert.

De Raad van State overwoog dat de ex ante vereveningsbijdrage voor 1 november van elk jaar moet worden toegekend en dat wijzigingen in het verzekerdenaantal na deze datum niet worden meegenomen in de berekening. Het college voert echter een lenteherberekening uit om het verzekerdenaantal te corrigeren, wat volgens de Raad van State niet in strijd is met de wet. De bevoegdheid van het college om de bijdrage toe te kennen impliceert ook de mogelijkheid om deze te corrigeren indien nodig.

Agis betoogde verder dat het college haar ten onrechte had verweten dat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2009, maar de Raad van State oordeelde dat dit besluit in rechte onaantastbaar was. De herberekening van 2 april 2010 was geen definitieve versie van de bijdrage, maar een aanpassing op basis van werkelijke verzekerdenaantallen. De Raad van State verklaarde het beroep van Agis ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103659/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Agis Zorgverzekeringen N.V., gevestigd te Amersfoort, (hierna: Agis),
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2010 heeft het college de aan Agis toegekende zogenoemde ex ante vereveningsbijdrage Zorgverzekeringswet 2010 herzien en haar € 1.984.549.243,00 toegekend. Voorts heeft het de uitbetaling van de voorschotten daaraan aangepast.
Bij besluit van 15 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door Agis hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Agis bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2011, waar Agis, vertegenwoordigd door mr. B. Megens, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijen, drs. J. Bakker en drs. F. Bakker, allen werkzaam in dienst van het college, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (hierna: de Zvw) - voor zover thans van belang - kent het college een zorgverzekeraar, voor ieder kalenderjaar waarin hij zorgverzekeringen aanbiedt en uitvoert een bijdrage (hierna ook: de ex ante vereveningsbijdrage) toe.
Ingevolge het tweede lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels omtrent de berekening van de bijdragen gesteld.
Ingevolge het derde lid bepalen de regels, bedoeld in het tweede lid, ten minste dat de hoogte van de bijdrage wordt berekend op basis van bij die maatregel te bepalen, voor alle zorgverzekeraars gelijke criteria, waaronder in ieder geval het aantal verzekerden bij een zorgverzekeraar en een aantal verzekerdenkenmerken.
Het vierde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling:
a. voor 1 oktober van ieder jaar wordt bepaald, welk bedrag in totaal voor het daaropvolgende kalenderjaar aan de zorgverzekeraars kan worden toegekend;
b. kan worden bepaald dat in aanvulling op de criteria, bedoeld in het derde lid, voor de berekening van de hoogte van de bijdragen eenmalig rekening wordt gehouden met een bij die regeling te bepalen, voor alle zorgverzekeraars gelijk criterium;
c. statistisch onderbouwd aan elk criterium, als bedoeld in het derde lid of aan een criterium, als bedoeld in onderdeel b een bijdrage wordt gekoppeld;
d. nadere regels omtrent de berekening van de bijdragen worden gesteld en wordt geregeld, hoe de op grond van het eerste lid toegekende bijdragen door het college worden betaald.
Ingevolge het vijfde lid stelt het college jaarlijks voor 15 oktober beleidsregels vast waarin wordt aangegeven, op welke wijze toepassing wordt gegeven aan de in het vierde lid bedoelde regels.
Ingevolge het zesde lid geschiedt de toekenning, bedoeld in het eerste lid, voor 1 november van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de bijdrage wordt gegeven.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, voor zover thans van belang, stelt het college de bijdrage uiterlijk in het tweede jaar, volgende op het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in artikel 32, is toegekend, vast.
Volgens artikel 14, zesde lid, van de Beleidsregels vereveningsbijdrage zorgverzekering 2010 (hierna: de beleidsregels) kent het college de bijdrage 2010 ter hoogte van de bijdrage, berekend in het vierde lid, aangevuld met het bedrag, berekend in het vijfde lid, aan de zorgverzekeraar toe.
Volgens artikel 16, eerste lid, herberekent het college de toekenning van de bijdrage op basis van de werkelijke verzekerdenaantallen 2010 volgens de opgaven van de zorgverzekeraars aan het college op 5 maart 2010.
Volgens het tweede lid bepaalt het college de herberekening van de toegekende bijdrage 2010 (hierna: de lenteherberekening) als volgt: het deelt het totaal aantal verzekerden uit de opgaven, bedoeld in het eerste lid, door het totaal aantal verzekerden, zoals bepaald op grond van artikel 7, elfde lid en vermenigvuldigt het verkregen aantal met de bijdrage 2010, zoals toegekend op grond van artikel 14, zesde lid.
Volgens het derde lid herziet het college de op grond van artikel 14, zesde lid, toegekende bijdrage 2010 overeenkomstig de herberekening uit het tweede lid.
2.2. Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college aan Agis de ex ante vereveningsbijdrage Zvw 2010 voor een bedrag van € 1.955.752.019,00 toegekend. Het heeft bij het besluit van 2 april 2010 toepassing gegeven aan artikel 16 van de beleidsregels.
2.3. Agis betoogt dat de Zorgverzekeringswet voor de zogenoemde lenteherberekening geen grondslag biedt.
2.3.1. De ex ante vereveningsbijdrage moet ingevolge artikel 32, zesde lid, van de Zvw vóór 1 november van elk jaar worden toegekend. Wijzigingen in het verzekerdenaantal van een verzekeraar tussen 1 november van dat jaar en 1 januari van het daarop volgende jaar worden derhalve niet bij de berekening ervan betrokken. Om de verzekeraars tegemoet te komen, pleegt het college in april van het lopende verzekeringsjaar een zogenoemde lenteherberekening uit te voeren, waarbij het verzekerdenaantal van vóór 1 november, waarvan wordt aangenomen dat het op 1 januari is gewijzigd, wordt gecorrigeerd tot het aantal verzekerden op 1 januari. Ter zitting heeft het college onweersproken toegelicht dat dit de enige parameter is die bij de berekening wordt aangepast en de normuitkering per verzekerde, zoals die bij de toekenning van de ex ante vereveningsbijdrage is berekend, ongewijzigd blijft.
2.3.2. Nu het besluit van 2 april 2010 de aanspraak van Agis op toekenning van de ex ante vereveningsbijdrage Zvw 2010 wijzigt, is het op enig rechtsgevolg gericht.
Dat de wettelijke regeling niet voorziet in de mogelijkheid van een lenteherberekening brengt niet mee dat het college dat niet mag doen. De bevoegdheid om de ex ante vereveningsbijdrage toe te kennen impliceert die om dat besluit, indien nodig, te corrigeren of aan te passen. De beleidsregel, waarin de met de lenteherberekening beoogde correctie van de ex ante vereveningsbijdrage is neergelegd, is niet in strijd met artikel 32 van de Zvw.
Het betoog faalt.
2.4. Agis betoogt voorts dat het college haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij tegen het besluit van 14 oktober 2009 geen bezwaar heeft gemaakt. Omdat slechts één ex ante toegekende vereveningsbijdrage mogelijk is, mocht zij ervan uitgaan dat de toekenning van de ex ante vereveningsbijdrage eerst bij de lenteherberekening definitief was en zij pas bij die gelegenheid tegen de berekening kon opkomen, aldus Agis.
2.4.1. Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college krachtens artikel 32, eerste lid, van de Zvw de ex ante vereveningsbijdrage aan Agis toegekend. Tegen dat besluit is niet opgekomen. Het is in rechte onaantastbaar.
Bij besluit van 2 april 2010 heeft de lenteherberekening plaatsgevonden aan de hand van de opgave van Agis van het werkelijke verzekerdenaantal. Aangezien deze herberekening, gelet op artikel 16, tweede lid, van de beleidsregels is bedoeld om de reeds berekende normuitkering per verzekerde toe te passen op het werkelijke verzekerdenaantal per 1 januari 2010, is die herberekening geen definitieve versie van de toegekende ex ante vereveningsbijdrage Zvw 2010. De inhoudelijke beroepsgronden zijn niet gericht tegen die herberekening, maar tegen de berekening die ten grondslag ligt aan het besluit van 14 oktober 2009. Dat staat hier echter niet ter toets. Het college heeft in deze gronden geen aanleiding hoeven zien om bij het besluit van 15 februari 2011 van het besluit van 2 april 2010 terug te komen. Zij geven voorts geen aanleiding om het in beroep bestreden besluit van 15 februari 2011 te vernietigen.
De verwijzing van Agis naar uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 oktober 2011, LJN: BU1564, BU1570, BU1572, BU1577 en BU1594 kan hier niet baten, reeds omdat die de toepassing van een andere wettelijke regeling betreffen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011
47-705.