201103673/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2011 in zaak nr. 10/2414 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een kapvergunning afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.C.W. van Rooijen, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Laren (hierna: de APV) wordt verstaan onder houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.
Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor kweekgoed.
Ingevolge artikel 4.3.4 kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
2.2. De aanvraag ziet op het kappen van 243 fijnsparren op een perceel van [appellant] dat is gelegen op de hoek van de Tafelbergweg en Legrasweg te Laren (hierna: het perceel).
2.3. Bij het besluit van 27 oktober 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 20 april 2010, heeft het college de vergunning geweigerd op grond van de natuur- en landschappelijke waarde van de houtopstand alsmede vanwege het besluit van 24 juni 2009 waarin de raad van Laren (hierna: de raad) heeft verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid waarin het perceel is bestemd voor "bos".
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ingevolge artikel 4.3.2, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV geen kapvergunning is vereist, omdat de te kappen bomen zijn aan te merken als kweekgoed.
2.4.1. In de APV is geen definitie gegeven van kweekgoed. Het begrip kweekgoed veronderstelt naar normaal spraakgebruik evenwel dat de bomen worden gekweekt met het oogmerk deze te verhandelen en dat daartoe regelmatig onderhoud aan de bomen en het terrein alsmede handelsactiviteiten plaatsvinden. In dat licht bezien heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bomen niet als kweekgoed kunnen worden aangemerkt, nu sinds de aanplant van de bomen ongeveer achttien jaar geleden geen kweekactiviteiten van betekenis hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat door de jaren heen rond kerst enkele van de bomen zijn gekapt voor relaties en de Gooische school, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het hier kweekactiviteiten betreft. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van kweekgoed en dat voor het kappen van de bomen een kapvergunning is vereist.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem de kapvergunning in redelijkheid niet heeft mogen weigeren. Het perceel heeft volgens hem geen ecologische waarde, zodat de vergunning niet kon worden geweigerd op grond van de natuur- en landschappelijke waarde van de houtopstand. Hij verwijst in dit verband naar de ambtelijke notities van 18 februari en 23 maart 2009 en het in 2009 door Alterra Wageningen UR (hierna: Alterra) opgestelde rapport "Toetsing aan de Flora- en faunawet van bouwwerkzaamheden op het perceel Tafelbergweg 32 Laren". Verder stelt hij dat het hier historische enggrond betreft en dat de voorgenomen bomenkap past binnen het gemeentelijke beleid om enggronden te behouden en waar mogelijk te herstellen.
2.5.1. Het college heeft aan zijn besluitvorming een rapport van de gemeentelijke groendeskundige van 23 september 2009 ten grondslag gelegd (hierna: het rapport). Hieruit volgt, samengevat weergegeven, dat de bomen waarop de aanvraag betrekking heeft, vitaal zijn en onderdeel zijn van een doorlopende zone van bomen en boomkronen tussen de Tafelbergweg en de Noolseweg. Volgens het advies heeft de zone een belangrijke ecologische functie voor vogels, eekhoorns en vleermuizen, die daarin dekking en voedsel vinden en levert de groene zone een belangrijke positieve bijdrage aan de woonomgeving en het dorpsschoon.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] ter weerlegging van de juistheid van de conclusies van het rapport geen deskundigenbericht heeft overgelegd en dat niet is gebleken dat het rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit de ambtelijke notities van 18 februari en 23 maart 2009 niet dat de conclusies van het rapport onjuist zijn. Deze notities zien op de bestemming van het perceel en het binnen die bestemming toegestane gebruik en hebben geen betrekking op de natuur- en landschappelijke waarde van de daarop aanwezige houtopstand. Ook het rapport van Alterra biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het rapport van de gemeentelijke groendeskundige. Dat rapport betreft een onderzoek naar de ecologische waarden op het perceel met woning Tafelbergweg 32 en de mogelijke gevolgen daarvoor van een voorgenomen bouwplan. Voor zover het mede ziet op het perceel met bomen waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt de aanwezigheid van natuur- en landschappelijke waarde op dat perceel niet ontkend. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college op basis van het rapport van de gemeentelijke groendeskundige heeft mogen aannemen dat de betreffende sparren een belangrijke natuur- en landschappelijke waarde vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 4.3.4, aanhef en onder a en b, van de APV.
2.5.2. Voorts staat, anders dan [appellant] betoogt, het gemeentelijke beleid ter zake van enggronden niet aan weigering van de kapvergunning in de weg. Op 24 juni 2009 heeft de raad een voorbereidingsbesluit genomen, waaruit volgt dat een bestemmingsplan wordt voorbereid waarin de huidige situatie op het perceel wordt geconserveerd en dat met ingang van 4 juli 2009 een aanlegvergunning is vereist voor het kappen van bomen. Voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat het beleid ter zake van enggronden betrekking had op het perceel van [appellant], moet worden aangenomen dat dit na het nemen van het voorbereidingsbesluit niet langer het geval was en dat het beleid nadien was gericht op conservering van de houtopstand. Het inwilligen van de aanvraag om kapvergunning zou hiermee in strijd zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bij zijn besluitvorming belang heeft mogen hechten aan het voorbereidingsbesluit. De omstandigheid dat de raad bij besluit van 29 september 2010 het voorontwerpbestemmingsplan "Laren Noord" heeft vastgesteld en het perceel daarin niet is bestemd voor "bos", heeft de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, terecht niet in haar beoordeling betrokken. De rechtbank dient het besluit op bezwaar van 20 april 2010 te toetsen, uitgaande van de feiten die zich hebben voorgedaan en het rechtsregime dat gold ten tijde van het nemen ervan. Het voorontwerpbestemmingsplan is vastgesteld na 20 april 2010, zodat de rechtbank daarmee terecht geen rekening heeft gehouden. Overigens is op 20 juni 2011 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waaruit blijkt dat de raad ervoor gekozen heeft het perceel alsnog de bestemming "bos" te geven.
2.5.3. De conclusie is dat het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011