ECLI:NL:RVS:2011:BU5390

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103365/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Leudal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leudal ongegrond werd verklaard. Het college had op 11 mei 2010 aan [appellant] een vergoeding van € 7.000,00 toegekend voor planschade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 oktober 2009. Dit besluit volgde op een verzoek van [appellant] om schadevergoeding wegens een vrijstelling die was verleend voor de bouw van woningen in zijn omgeving.

Na het besluit van 11 mei 2010 had [appellant] bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellant] hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 september 2011 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door P.M.J.J. Heldens.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het college voldoende inzicht had gegeven in de totstandkoming van de planschadevergoeding en dat het advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ) op zorgvuldige wijze was opgesteld. [appellant] had geen deskundigenrapport overgelegd om het advies te weerleggen, wat zijn betoog verzwakte. Ook werd overwogen dat de kosten voor rechtskundige bijstand die [appellant] had gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat hij een eigen adviseur had ingeschakeld zonder het advies van de SAOZ af te wachten.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103365/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ittervoort, gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 maart 2011 in zaak nr. 10/1429 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college [appellant] € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 7 oktober 2009 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2011, het college, vertegenwoordigd door P.M.J.J. Heldens, werkzaam bij de gemeente Leudal, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. Het college heeft [appellant] een vergoeding toegekend voor de planschade die hij heeft geleden als gevolg van een bij besluit van 11 januari 2005 krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling voor de bouw van negentien woningen en tien starterswoningen aan de rand van de kern Ittervoort.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2010 in zaak nr.
201001127/1/H2(LJN: BN4288) heeft overwogen dat in het advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van 1 april 2010 voldoende inzicht in de totstandkoming en grondslagen van de waardering van de geleden planschade is gegeven en het college dit advies aan het besluit van 11 mei 2010 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat de SAOZ, die het planologisch nadeel als middelzwaar heeft omschreven, dat nadeel zonder nadere motivering op een bedrag aan de onderkant in de bijbehorende categorie van vier tot zeven procent, te weten € 7.000,00, heeft bepaald.
2.3.1. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit het advies niet dat de SAOZ het planologisch nadeel als middelzwaar heeft omschreven, zodat het betoog in zoverre feitelijke grondslag mist.
Uit het advies valt af te leiden dat een taxateur bij de taxatie betrokken is geweest. In het advies zijn de criteria vermeld die bij de taxatie een rol hebben gespeeld en zijn voorts de nadelige planologische gevolgen voor de waarde van de woning van [appellant] aangeduid. Derhalve heeft het college, door het besluit van 11 mei 2010 op het advies te baseren, voldoende inzichtelijk gemaakt welke aspecten van belang zijn geweest bij het bepalen van de hoogte van de planschadevergoeding. Dat [appellant], die geen deskundigenrapport heeft overgelegd om het advies te weerleggen, het daarmee niet eens is, betekent niet dat het college het advies niet aan het besluit van 11 mei 2010 ten grondslag had mogen leggen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht heeft vastgehouden aan de weigering om hem een vergoeding aan te bieden voor kosten die hij voorafgaand aan het besluit van 11 mei 2010 heeft gemaakt. Daartoe voert hij aan dat het redelijk is dat hij zich in dat stadium van de procedure door een adviseur heeft laten bijstaan.
2.4.1. Voor het toekennen van een vergoeding voor kosten van rechtskundige bijstand, die voorafgaand aan het nemen van het besluit op een verzoek om planschadevergoeding zijn gemaakt, kan aanleiding bestaan, indien het inroepen van rechtsbijstand en de kosten daarvan redelijk zijn te achten. In dit geval heeft die situatie zich niet voorgedaan. Daartoe is van belang dat in de gemeentelijke regeling is voorgeschreven dat, indien om planschadevergoeding is verzocht, het college is gehouden advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige. [appellant] heeft, zonder dat advies af te wachten, een eigen adviseur ingeschakeld. Nu niet is gebleken dat het advies van de SAOZ, dat blijk geeft van objectiviteit, niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, heeft het college de gestelde kosten van de door [appellant] ingeschakelde adviseur terecht voor zijn rekening gelaten. Dit klemt te meer nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door die adviseur verstrekte gegevens een relevante bijdrage hebben geleverd voor de beantwoording van de in geding zijnde rechtsvraag.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011
452.