201102712/1/H1.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oisterwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 januari 2011 in zaak nr. 10/3301 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een villa op het perceel [locatie] te Oisterwijk.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2011, verzonden op 25 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het door [appellant] tegen het besluit van 11 augustus 2009 gemaakte bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 augustus 2009, dit bezwaar gegrond verklaard en het oorspronkelijke besluit gehandhaafd met verbetering van de gronden.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Breda ingekomen op 2 augustus 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift ter verdere behandeling doorgezonden naar de Raad van State, waar het is ingekomen op 8 augustus 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.F.H.T. Hordijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een vrijstaande villa onder plat dak in één en gedeeltelijk twee bouwlagen, met een totale oppervlakte van 616 m2 en een totale inhoud van 2.974 m3.
2.2. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan Gemeente Berkel-Enschot" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bosgebied".
Ingevolge artikel II, onder E, van de planvoorschriften wordt onder bosgebied verstaan: Grond, uitsluitend bestemd voor bosbouwdoeleinden. Toegestaan is het stichten van uitsluitend woningen dienstbaar aan en het toezicht op het bosbestand, alsmede hulpgebouwtjes voor diezelfde doeleinden, zoals bergplaatsen voor gereedschappen e.d.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert [appellant] aan dat de te bouwen villa dienstbaar is aan het toezicht op het bosbestand op het perceel. Volgens [appellant] heeft het perceel een oppervlakte van 3 ha en is hij voornemens om het bosbestand op zijn perceel aanzienlijk in kwaliteit te verbeteren.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de zinsnede "dienstbaar aan" de betekenis heeft van functionele ondergeschiktheid. In dit geval is van een functionele ondergeschiktheid aan de bosbouw geen sprake, omdat de woonfunctie centraal staat. De omstandigheid dat [appellant] voornemens is om het bosbestand op zijn perceel in kwaliteit te verbeteren leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat, gelet op het in de aanvraag opgegeven gebruik, niet aannemelijk is dat de woning met het oog op dat doel wordt opgericht.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, nu het college niet binnen zes weken op de aanvraag heeft beslist. Volgens [appellant] was het college niet meer bevoegd om de bouwvergunning te weigeren.
2.4.1. De rechtbank heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat, gelet op het bepaalde in artikel 46 van de Woningwet, geen bouwvergunning van rechtswege is verleend.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen.
2.5.1. Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college bij het beoordelen van een bouwvergunning uitsluitend te bezien of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat het geval is, moet de bouwvergunning worden geweigerd. In dit geval is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, zodat het college de bouwvergunning moet weigeren. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds hierom, omdat schending van dat beginsel niet kan leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.1. Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de raad geweigerd een projectbesluit te nemen ten behoeve van het realiseren van het bouwplan. Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 augustus 2009 beslist. Het college heeft dit bezwaar gegrond verklaard en het oorspronkelijke besluit gehandhaafd met verbetering van de gronden.
Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet worden het besluit van de raad van 19 mei 2011 en het besluit van het college van 7 juni 2011 voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
2.6.2. [appellant] betoogt dat ten onrechte geen projectbesluit is genomen ten behoeve van het bouwplan. Volgens [appellant] is het realiseren van de woning landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar. Verder voert [appellant] aan dat het bouwplan niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.6.3. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.3.1 reeds is overwogen, is het bouwplan in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Aan de weigering om een projectbesluit te nemen ligt ten grondslag dat het provinciale en gemeentelijke beleid erop is gericht om verstening van het buitengebied te voorkomen. Daarnaast is in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk" aan het perceel van [appellant] de bestemming "Natuur" toegekend, waarmee het bouwplan in strijd is. Dit bestemmingsplan is inmiddels op 29 juni 2011 vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande heeft de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het provinciale en gemeentelijke beleid aan het nemen van een projectbesluit ten behoeve van het realiseren van het bouwplan in de weg staat. Gelet hierop heeft het college bij zijn besluit van 7 juni 2011 de bezwaren van [appellant] terecht ongegrond verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant]s tegen het besluit van de raad van Oisterwijk van 19 mei 2011 en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 7 juni 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011