201102518/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kralendijk, Bonaire,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 januari 2011 in zaak nr. 09/2294 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de raad een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2011, verzonden op 27 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder, werkzaam bij de gemeente Sint-Oedenrode, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals bepaling die ten tijde van belang luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover deze ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. [appellant] is sinds 23 december 1971 eigenaar van een aan de Diependaal te Sint-Oedenrode gelegen perceel, kadastraal bekend gemeente Sint-Oedenrode, sectie N, nr. 135 (hierna: het perceel).
2.3. Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1974' op 17 oktober 1980 (hierna: de peildatum) tot een waardevermindering van het perceel heeft geleid, omdat het perceel onder het nieuwe bestemmingsplan, anders dan onder het 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaak gemeente Sint-Oedenrode', niet langer voor agrarische doeleinden mag worden gebruikt.
2.4. De raad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Bij advies van oktober 2007 heeft de SAOZ geconcludeerd dat de planologische wijziging weliswaar tot een planologisch nadeel heeft geleid, maar niet tot een lagere waarde van het perceel, omdat het perceel op de peildatum met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met bomen was beplant, zodat de bepalingen van de Boswet toepassing waren. Volgens de SAOZ waren de gebruiksmogelijkheden van het perceel, gelet op de belemmeringen en verplichtingen die uit de Boswet voortvloeien, onder het oude planologisch regime reeds beperkt.
De raad heeft dit advies aan het besluit van 28 mei 2009 ten grondslag gelegd.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich op het advies van de SAOZ heeft mogen baseren, dat de verklaringen van de ter zitting van 8 december 2010 gehoorde getuige de conclusie van dat advies ondersteunen en dat de door [appellant] overgelegde bescheiden geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe verwijst hij naar de bij de rechtbank overgelegde bescheiden en voert hij voorts aan dat de verklaringen van de ter zitting gehoorde getuige niet juist en niet volledig zijn.
2.6.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft aan de bij haar overgelegde bescheiden terecht niet de door [appellant] gewenste betekenis gehecht, omdat die bescheiden geen inzicht geven in de feitelijke situatie op het perceel ten tijde van de peildatum. Voorts heeft de ter zitting van de rechtbank gehoorde getuige mededeling gedaan van feiten of omstandigheden, die hij ten tijde van de peildatum zelf heeft waargenomen en die, ook in het licht van de door de raad overgelegde luchtfoto's uit 1980 en de op 23 december 1971 in de openbare registers ingeschreven eigendomsakte, de conclusie rechtvaardigen dat het perceel destijds met bomen was beplant en de Boswet van toepassing was. Dat [appellant] kritische kanttekeningen bij de verklaringen van de getuige heeft geplaatst, betekent niet dat de rechtbank niet mede op deze conclusie mocht afgaan. Die kanttekeningen leveren geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verklaringen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011