201109693/2/R4.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Wymbritseradiel,
verzoekers,
de raad van de gemeente Súdwest Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S.G. Faber, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. E. Wiarda.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal van [partij] op het perceel [locatie] te Sneek. Het plan voorziet in de bestemming "Bedrijf" en de bestemming "Groen".
2.3. [verzoekers] stellen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord, nu sprake is van een aantasting van de open ruimte in de groene wiggen en de raad de afwijking daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd. De voorzitter ziet evenwel op voorhand geen aanleiding om [verzoekers] te volgen in dit standpunt. Daartoe neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals de raad heeft aangegeven, minimaal 40 meter tot de Broeresloot wordt aangehouden en een aanzienlijke open ruimte beschikbaar blijft. Verder heeft de raad heeft aangegeven dat in een groene inpassing van de bebouwing zal worden voorzien. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat aan de gronden aan de zijde van de bestemming "Bedrijf" waar de woningen van [verzoekers] zijn gelegen de bestemming "Groen" is toegekend. Ook acht de voorzitter van belang dat uit een door PriceWaterhouseCoopers uitgevoerd onderzoek van 29 november 2010 is gebleken dat alternatieven voor de uitbreiding van [partij] slechts tegen zeer hoge kosten realiseerbaar zijn.
2.4. Ten aanzien van de vrees van [verzoekers] voor vermindering van uitzicht en toename van lichthinder ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre onaanvaardbare hinder voor [verzoekers] met zich zal brengen. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat de bestemming "Bedrijf" in het plan is voorzien op ongeveer 190 meter van de dichtstbijzijnde woning aan de Douwestraat en bij die bestemming een maximale bouwhoogte van 9 meter is toegestaan. Wat betreft de door [verzoekers] gevreesde geluidsoverlast stelt de voorzitter vast dat uit het rapport van Oranjewoud van 21 december 2009 volgt dat op een afstand van 100 meter van de uitbreiding een toename van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met maximaal 1 dB(A) kan ontstaan. Het langtijdgemiddelde niveau zal op die afstand niet hoger zijn dan 41 dB(A) in de dag-, 35 dB(A) in de avond- en 39 dB(A) in de nachtperiode. In de maximale geluidsniveaus brengt het plan volgens het rapport geen wijziging. Nu de woningen van [verzoekers] op een aanzienlijk grotere afstand dan 100 meter van de gronden met de bestemming "Bedrijf" zijn gelegen, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich bij de woningen van [verzoekers] geen onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen. In de stelling van [verzoekers] dat in het rapport ten onrechte alleen is gekeken naar de geluidsproductie van [partij] en niet naar de maximale mogelijkheden van het plan, ziet de voorzitter voorshands, mede gelet op de grote afstand van de gronden met de bestemming "Bedrijf" tot de woningen van [verzoekers], geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.5. De voorzitter ziet voorts op voorhand geen aanleiding om [verzoekers] te volgen in hun standpunt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat de effecten van het plan op de in de omgeving van het plangebied aanwezige Natura 2000-gebieden zijn, waarvan het dichtstbijzijnde is gelegen op een afstand van ongeveer 750 meter. [verzoekers] hebben niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad niet onder verwijzing naar de natuurtoets van Oranjewoud van 15 juli 2009 heeft kunnen stellen dat gelet op de aard en omvang van de ingreep en de afstand tot de beschermde gebieden het plan geen negatieve effecten op die gebieden zal hebben. Voorts heeft de raad zich naar voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Broeresloot en de omliggende gronden als foerageerroute voor vleermuizen behouden blijven, waarbij is betrokken dat bestaande boomgroepen tussen de sloot en de nieuwbouw aanwezig blijven. Hetgeen [verzoekers] aanvoeren geeft naar het oordeel van de voorzitter voorshands geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
2.6. Voorts stellen [verzoekers] dat ten onrechte geen milieueffectrapportage is opgesteld, zodat sprake is van strijd met het Besluit milieueffectrapportage, omdat uitbreiding van een industrieterrein op de daarbij behorende lijst wordt genoemd. De voorzitter volgt hen daarin op voorhand niet, reeds omdat op die lijst tevens staat vermeld dat het moet gaan om een activiteit van ongeveer 75 hectare, en het hier een aanzienlijk kleiner oppervlak betreft.
2.7. Voorts volgt de voorzitter [verzoekers] niet in hun betoog dat de raad onvoldoende verantwoording heeft gegeven voor de toename van het groepsrisico vanwege de aanwezigheid van een hogedrukgasleiding op een afstand van 64 meter. Daartoe neemt de voorzitter in aanmerking dat er slechts een beperkte toename van het groepsrisico zal zijn, en dat de raad dit, naar voorlopig oordeel, gelet op de zelfredzaamheid van medewerkers en mogelijkheden voor rampenbestrijding aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voor zover [verzoekers] hebben aangevoerd dat de gasleiding ten onrechte niet op de verbeelding is opgenomen, is ter zitting door de raad toegelicht dat de gasleiding niet is gelegen binnen het plangebied.
2.8. Voor zover [verzoekers] stellen dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding om hen in dat standpunt te volgen. Daarbij betrekt de voorzitter dat gelet op de aard van de ontwikkeling en de in het dossier aanwezige stukken op voorhand geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het plan uit economisch oogpunt niet zal kunnen worden uitgevoerd.
2.9. In hetgeen [verzoekers] voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor schorsing van het plan.
2.10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011