2.1.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 mei 2011 in zaak nr. 201101548/1/V3, www.raadvanstate.nl) geeft de omstandigheid dat een vreemdeling zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden in beginsel grond om aan te nemen dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, nu de omstandigheid dat een vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn er op wijst dat hij niet bereid is Nederland eigener beweging te verlaten en zich evenmin zal voegen in de verwijderingsprocedure. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de richtlijn noch uit het arrest dat niet van deze aanname mag worden uitgegaan. De nalatigheid van een vreemdeling te voldoen aan zijn vertrekplicht is, anders dan de rechtbank lijkt aan te nemen, wel degelijk aan te merken als een gedraging van de vreemdeling.
Overigens doet voornoemd uitgangspunt er niet aan af, zoals ook in het arrest is overwogen, dat het gedrag van de betrokken vreemdeling van geval tot geval dient te worden beoordeeld. Telkenmale dient te worden beoordeeld of de door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden aanleiding geven van het tegendeel uit te gaan.
In het proces-verbaal van verhoor van 23 juni 2011 staat vermeld dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij in 1999 Nederland is binnengekomen met een Surinaams paspoort en een bijbehorend visum dat 6 weken geldig was. Nadat zijn visum was verlopen is hij in Nederland gebleven en heeft hij zijn paspoort, toen de geldigheidsduur daarvan in 2003 verliep, niet meer laten verlengen. Hij weet niet waar dit document nu ligt, aldus de vreemdeling tijdens het gehoor. Daarnaast heeft de minister er wat betreft het ontbreken van een identiteitspapier ter zitting bij de rechtbank op gewezen dat de vreemdeling geen moeite heeft gedaan om aan (vervangende) documenten te komen. Gelet hierop valt niet in te zien dat de minister niet aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen dat de vreemdeling verwijtbaar niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000.
Daarbij komt dat de minister er in de toelichting van de maatregel van bewaring terecht op heeft gewezen dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij Nederland niet uit eigener beweging zal verlaten. In het proces-verbaal van gehoor voor inbewaringstelling van 23 juni 2011 staat immers dat de vreemdeling heeft verklaard niet zelfstandig terug te willen keren naar Suriname en dat hij alleen nog als toerist naar zijn land van herkomst wil reizen.
De hiervoor genoemde omstandigheden geven, mede in het licht van de door de minister gegeven toelichtingen, in beginsel grond om aan te nemen dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Nu de vreemdeling geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken, kunnen deze bewaringsgronden, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de maatregel dragen.
Voor zover de vreemdeling bij de rechtbank een beroep heeft gedaan op het arrest van 2 december 2010 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Jusic tegen Zwitserland, zaak nr. 4691/06, JV 2011/66 (hierna: het arrest Jusic), waaruit volgens hem volgt dat de omstandigheid dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn niet met zich brengt dat hij ook de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, wordt verwezen naar hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 2.1.3. van de uitspraak van 23 september 2011 in zaak nr. 201104448/1/V3 (www.raadvanstate.nl). Nu de vreemdeling geen specifieke persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, slaagt het beroep op het arrest Jusic reeds hierom niet.
Gelet hierop slaagt de grief.