ECLI:NL:RVS:2011:BU4597

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103741/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.S.J. Koeman
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding na afwijzing door college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout

In deze zaak gaat het om de afwijzing van verzoeken om vergoeding van planschade door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout. Op 7 mei 2009 heeft het college de verzoeken van [wederpartij A] en [wederpartij B] om schadevergoeding afgewezen. Vervolgens heeft het college op 17 december 2009 de bezwaren van de verzoekers gedeeltelijk gegrond verklaard en hen elk € 22.000,00 toegekend, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 23 februari 2011 de beroepen van de verzoekers gegrond verklaard en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 27 september 2011 behandeld. De verzoekers hebben schadevergoeding gevraagd vanwege de gevolgen van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat de aanleg van een weg en een geluidswal mogelijk maakte. Het college had eerder geadviseerd dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat de aanleg van de weg voorzienbaar was. Echter, in het besluit van 17 december 2009 heeft het college zijn standpunt herzien en de schade vastgesteld op € 30.000,00 per verzoeker, maar € 8.000,00 in mindering gebracht vanwege de aanleg van een geluidswal op kosten van de gemeente.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bedrag van € 8.000,00 in mindering werd gebracht. De Raad van State bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat er een overeenkomst was met de verzoekers over het niet vergoeden van schade door verlies van uitzicht. De Raad van State heeft de planschade vastgesteld op € 30.000,00 per verzoeker en het hoger beroep van het college ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201103741/1/H2.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout (hierna: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2011 in zaken nrs. 10/605 en 10/604 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 7 mei 2009 heeft het college verzoeken van [wederpartij A] en [wederpartij B] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en aan elk € 22.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij uitspraak van 23 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Het heeft de gronden aangevuld bij brief van 20 april 2011.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij B], bijgestaan door mr. A.K. Koorneef, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben verzocht om vergoeding van schade tengevolge van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat, voor zover thans van belang, de realisering van een weg en een geluidswal aan de achterzijde van hun woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Noordwijkerhout mogelijk heeft gemaakt.
2.3. Het college heeft de verzoeken voor advies voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Zij heeft het college op 7 april 2009 geadviseerd dat de in het bestemmingsplan "Buitengebied" voorziene mogelijkheid tot aanleg van de weg en het plaatsen van lichtmasten en een geluidswal tot een voor [wederpartij A] en [wederpartij B] planologisch nadeliger situatie heeft geleid, waardoor hun woningen elk € 30.000,00 in waarde zijn gedaald. Deze schade komt volgens het advies evenwel niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de aanleg van de weg voorzienbaar was. De besluiten van 7 mei 2009 zijn op dit advies gebaseerd.
Bij het besluit van 17 december 2009 is het college teruggekomen van het oordeel dat de aanleg van de weg voorzienbaar was en heeft het de planschade gesteld op steeds € 30.000,00. Het heeft daarop steeds € 8.000,00 in mindering gebracht, omdat op verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] op kosten van de gemeente een geluidswal is aangelegd en de vergoeding van de schade in zoverre anderszins verzekerd is.
De rechtbank heeft het in mindering brengen van € 8.000,00 op de schadevergoeding aldus onvoldoende gemotiveerd geoordeeld.
2.4. Het college betoogt dat zij daarmee heeft miskend dat het in het besluit van 17 december 2009 uiteen heeft gezet dat een geluidsvoorziening is getroffen. Het verwijst in dit verband verder naar zijn brieven van 13 en 15 maart 2007, gericht aan onder meer [wederpartij A] en [wederpartij B], waarin afspraken tussen het college en de buurtbewoners zijn neergelegd, en naar het aanvullend advies van de SAOZ van 13 april 2011. Uit die brieven volgt volgens het college dat tegemoet is gekomen aan het verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] om een geluidswal te plaatsen, op de voorwaarde dat niet om vergoeding van planschade in verband met verlies van uitzicht daardoor zal worden verzocht. De planschade als gevolg van het verlies van uitzicht bedraagt volgens het aanvullend advies van de SAOZ € 8.000,00, aldus het college.
2.4.1. Dat betoog slaagt niet. De rechtbank heeft het in mindering brengen van € 8.000,00 terecht onvoldoende gemotiveerd geacht. In het advies van de SAOZ wordt de planschade, uitgaande van de mogelijkheid van plaatsing van de geluidswal, op € 30.000,00 berekend. Daarbij is de beperking van de geluidsbelasting in aanmerking genomen, alsmede het verlies van uitzicht tengevolge van de geluidswal. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat met [wederpartij A] en [wederpartij B] is overeengekomen dat schade als gevolg van dat uitzichtverlies niet vergoed zal worden. Uit de brieven van 13 en 15 maart 2007 kan dit niet worden afgeleid. In het aanvullend advies van 13 april 2011 wordt ten onrechte van zodanige overeenkomst uitgegaan, zodat reeds daarom aan dat advies voorbij moet worden gegaan.
2.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, mag het college niet anders dan aan [wederpartij A] en [wederpartij B] ter vergoeding van planschade elk € 30.000,00 toekennen. Daarom stelt de Afdeling, zelf in de zaak voorziend, de aan hen te vergoeden planschade op na te melden wijze vast.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die berust.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout aan [wederpartij A] en aan [wederpartij B] ter vergoeding van planschade elk een bedrag van € 30.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2006 tot aan de dag van algehele vergoeding, betaalt;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 899,42 (zegge: achthonderdnegenennegentig euro en tweeënveertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011
47-686.