201101994/1/H3.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2010 in zaak nr. 10/1710 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 9 november 2009 heeft de minister een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Plaisier, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door F. Muijtjens LLM, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een verklaring omtrent het gedrag een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 (Stcrt. 2008, 119; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een verklaring kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt onder meer afgeweken wanneer de aanvraag voor de VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen. Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.
Volgens paragraaf 3.2 betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de verklaring in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de verklaring afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering.
Volgens paragraaf 3.3.2 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn alleen relevant indien de minister, na weging van de subjectieve criteria, niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfelt of een VOG kan worden afgegeven. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd kunnen op velerlei zaken zien, bijvoorbeeld of het feit zich in de privésfeer heeft voorgedaan.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas' staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Denk bijvoorbeeld aan rijden onder invloed van alcohol, agressief rijgedrag enz. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. Aan de in bezwaar gehandhaafde weigering heeft de minister ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie op naam van [appellant] de volgende strafbare feiten zijn geregistreerd. Bij strafbeschikking van 30 november 2009 is aan [appellant] een geldboete opgelegd wegens het rijden onder invloed. Op 19 juni 2009 is een transactie overeengekomen met [appellant] wegens het niet opvolgen van verkeerstekens. Ten slotte is op 1 december 2008 een transactie overeengekomen wegens het rijden onder invloed. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeersdelicten die op naam van [appellant] zijn geregistreerd in de justitiële documentatie, indien herhaald, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van personen in het verkeer, bestaande uit het in gevaar brengen van passagiers en andere weggebruikers.
Gelet op het beperkte tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten is de minister van oordeel dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen, gezien de aard en de ernst van de feiten. Het te beschermen belang van de samenleving dient volgens de minister zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG.
2.3. [appellant] stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden een directe oorzaak zijn geweest van de strafbare feiten. Inmiddels zijn de omstandigheden van [appellant] dusdanig gewijzigd, dat dergelijk strafbaar probleemgedrag niet in de lijn der verwachting ligt. Hij voert aan dat de vraag of de strafbare feiten, indien herhaald, een belemmering vormen voor de uitoefening van zijn functie ontkennend dient te worden beantwoord. Volgens hem is de kans zeer groot dat deze niet langer herhaald zullen worden, zijn de overtredingen relatief gering van aard geweest, heeft hij andere deelnemers door zijn gedrag, door geen personen in zijn motorvoertuig te vervoeren, in mindere mate in gevaar gebracht en is het risico voor de samenleving geen belemmering meer voor een behoorlijke uitoefening van zijn functie, nu hij volledig is gestopt met het gebruik van alcohol. Voorts speelt een rol van betekenis dat de strafbare feiten zich niet in de uitoefening van zijn functie hebben voorgedaan, aldus [appellant].
2.3.1. Niet in geschil is dat de strafbare gedragingen die door de minister ten grondslag zijn gelegd aan de weigering tot afgifte van de VOG door [appellant] zijn begaan. Anders dan [appellant] betoogt, vereist de zinsnede 'indien herhaald' in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen beoordeling door de minister of een risico op recidive bestaat, maar of het gepleegde feit op zichzelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, aan een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur in de weg zou staan, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De minister hoeft niet te beoordelen of in het specifieke geval de overtredingen een gevaar hebben opgeleverd of zullen opleveren. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet opvolgen van verkeerstekens en het herhaald rijden onder invloed bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Dat de strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van [appellant] als taxichauffeur, is niet van doorslaggevend belang.
2.4. Ten aanzien van het subjectieve criterium betoogt [appellant] dat de afweging van alle betrokken belangen tot het oordeel dient te leiden dat zijn persoonlijk belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving. Hij heeft benadrukt dat het voor hem van groot belang is dat hij een VOG krijgt omdat hij het bedrijf van zijn vader wil overnemen, waarvoor hij ervaring als chauffeur moet opdoen. Hij voert voorts aan dat zijn jonge leeftijd en het feit dat nimmer meer strafbare feiten zijn gepleegd en nimmer meer door hem zullen worden gepleegd, hadden moeten worden meegenomen in de beoordeling bij het subjectieve criterium. Volgens [appellant] is het van belang dat hij met succes een cursus in het kader van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen heeft afgerond en de officier van justitie hem een strafbeschikking heeft gegeven, die in combinatie met de andere afgegeven sancties de conclusie rechtvaardigt dat de door hem gepleegde feiten relatief mild te noemen zijn. Daarnaast betoogt [appellant] dat het een korte periode met hem niet goed is gegaan, waardoor hij tijdelijk is gevlucht in alcoholgebruik. [appellant] stelt dat ten onrechte niet is gekeken naar de feiten en omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. Ter ondersteuning van zijn stellingen heeft hij een verklaring van SolutionS Addiction Treatment Consultants B.V. van 13 september 2011 overgelegd, waaruit zijn inzet blijkt bij de behandeling van zijn alcoholverslaving.
2.4.1. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen aanknopingspunten zijn gelegen om aan te nemen dat de minister de VOG diende af te geven, ondanks de aanwezigheid van een objectief vastgesteld risico voor de samenleving.
De minister heeft, gelet op de aard van de strafbare feiten, het ontbreken van voldoende tijdsverloop en de hoeveelheid relevante antecedenten, meer gewicht kunnen toekennen aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Hierbij heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op naam van [appellant] meer relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, waardoor de kans op recidive groter wordt geacht en het risico voor de samenleving niet voldoende is afgenomen. De leeftijd van [appellant] en de door hem geschetste positieve ontwikkelingen zijn bij deze beoordeling meegewogen. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van de VOG zijn toekomstplannen voor het overnemen van het bedrijf van zijn vader niet meteen kan uitvoeren, niet tot een ander oordeel leidt, nu dit gevolg een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering is, en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de minister niettemin tot afgifte van de VOG had moeten besluiten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200901817/1/H3). De minister behoefde geen rekening te houden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, nu deze alleen relevant zijn indien de minister niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel bestaat of de VOG kan worden afgegeven. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de VOG zou moeten worden afgegeven en ook de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten heeft gevonden, zijn de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan niet relevant en bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank daar ten onrechte aan voorbij is gegaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011