ECLI:NL:RVS:2011:BU4580

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101940/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie aanvraag agrarisch natuurbeheer door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 2 februari 2011 het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om een subsidieaanvraag voor agrarisch natuurbeheer af te wijzen, heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet had gehoord voordat het op het bezwaar van [appellant] besliste. Echter, de rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat [appellant] erkende dat zijn aanvraag geen vervolgaanvraag betrof, wat een voorwaarde was voor subsidieverlening.

Het hoger beroep van [appellant] richtte zich tegen deze beslissing van de rechtbank. Hij betoogde dat hij onvoldoende gelegenheid had gehad om in te gaan op de motivering van het college, die pas bij het besluit op bezwaar van 15 juni 2010 werd gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de aanvrager in het bezit moest zijn van een beschikking tot subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) en dat het dus moest gaan om een vervolgaanvraag. Aangezien [appellant] erkende dat zijn aanvraag geen vervolgaanvraag was, was niet voldaan aan deze voorwaarde.

Daarnaast verwierp de Afdeling de argumenten van [appellant] over het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet had geconcretiseerd en dat er geen sprake was van een toezegging van het college die aan het vertrouwensbeginsel kon worden ontleend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201101940/1/H2.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordeloos, gemeente Giessenlanden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011 in zaak nr. 10/4816 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft het college een aanvraag van [appellant] om subsidie voor agrarisch natuurbeheer afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 juni 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2011, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland (hierna: de SNL) kan uitsluitend subsidie ingevolge deze regeling worden verstrekt als het college de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag heeft opengesteld door vaststelling van een deelsubsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid kan het college verschillende deelsubsidieplafonds vaststellen voor de verschillende subsidies, toeslagen, natuurbeheertypen, agrarische beheertypen, landschapsbeheertypen, agrarische beheerpakketten, beheerpakketten landschap, categorieën van begunstigden of gebieden.
Ingevolge het vierde lid maakt het college voor aanvang van de openstellingsperiode een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in het provinciaal blad.
Ingevolge artikel 4.1.1.1 kan het college op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.
Ingevolge artikel 5.1.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, kan het college op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken voor de instandhouding van een op een natuurterrein gelegen landschapselement zoals opgenomen in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.2.1.
In bijlage 3, onderdeel B.1, van de SNL zijn de agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 aangeduid.
Het agrarische beheerpakket 'Botanisch weiland' is hierin aangeduid met A02.01.01.
In bijlage 6, onderdeel A.1, van de SNL zijn de landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen aangeduid.
Het landschapselement 'Knotboom stamdiameter <20 cm' is hierin aangeduid met L01.08.01.
Ingevolge artikel IA, eerste lid, van het besluit van het college tot vaststelling van deelsubsidieplafonds, aanvraagperioden en tarieven voor het jaar 2010 (Prov. blad 2009, nr. 71, uitgegeven op 13 november 2009; hierna: het openstellingsbesluit) worden voor de SNL voor het begrotingsjaar 2010 de volgende subsidieplafonds vastgesteld:
a. € 1.304.000,00 voor subsidies als bedoeld in artikel 4.1.1.1. (agrarisch natuurbeheer) ten behoeve van de agrarische beheerpakketten met de aanduiding A02.01.01, A02.01.02 en A02.01.03, voor zover het aanvragers betreft die in het bezit zijn van een beschikking tot subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de SAN), die afloopt in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 30 november 2010 ten behoeve van het voortzetten van het beheer op die terreinen waarvoor door de minister subsidie werd verstrekt.
b. […]
c. € 85.000,00 voor de subsidies als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b (landschapsbeheer buiten natuurterreinen) ten behoeve van de landschapselementen of beheerpakketten landschap met de aanduiding L01.01 t/m L01.05, L01.06., L01.07 t/m L01.09, L01.11, L01.12, L01.14 en L01.15 voor zover het aanvragers betreft die in het bezit zijn van een beschikking tot subsidieverlening op basis van de SAN, die afloopt in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 30 november 2010 ten behoeve van het voortzetten van het beheer ten behoeve van de landschapselementen waarvoor door de minister subsidie werd verstrekt.
2.2. [appellant] heeft op 16 november 2009 een aanvraag ingediend om subsidie ingevolge de SNL. Het betreft twee pakketten, te weten: Knotboom gemiddelde stamdiameter <20 cm en Botanisch weiland, aangeduid met de pakketcodes 8341, onderscheidenlijk 8111. De op het aanvraagformulier vermelde vraag: "Krijgt u subsidie voor de SAN? Loopt deze subsidie af in 2010 en wilt u aansluitend subsidie aanvragen voor agrarisch natuurbeheer in het SNL?" heeft [appellant] met nee beantwoord.
Bij besluit van 31 maart 2010 is de aanvraag om subsidie voor het pakket Knotboom stamdiameter <20 cm afgewezen, omdat de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor dit pakket niet is opengesteld. Tevens is hierbij de aanvraag voor het pakket Botanisch weiland afgewezen, omdat sprake is van samenloop met een andere regeling, zodat artikel 4.1.1.5, tweede lid, van de SNL aan verlening van subsidie voor dit pakket in de weg staat. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat de aanvraag van [appellant], zoals hij zelf op het formulier heeft aangegeven, geen zogenoemde 'vervolgaanvraag' betreft. Nu ingevolge het openstellingsbesluit voor het begrotingsjaar 2010 geen subsidiebudget beschikbaar is gesteld voor individuele aanvragen waarbij geen sprake is van een vervolgaanvraag, moet de aanvraag om subsidie voor beide pakketten worden afgewezen, aldus het college.
De rechtbank heeft overwogen dat het college [appellant], in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ten onrechte niet heeft gehoord, alvorens het bij besluit van 15 juni 2010 op het bezwaar heeft beslist. Daarom heeft zij bij de aangevallen uitspraak dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, omdat [appellant] heeft erkend zijn aanvraag geen vervolgaanvraag betreft en er aldus niet is voldaan aan een dwingende voorwaarde voor verlening van de aanvraagde subsidie.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 juni 2010 geheel in stand blijven.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij, doordat hij ten onrechte niet is gehoord in het kader van het door hem gemaakte bezwaar, onvoldoende in de gelegenheid is geweest bij het college in te gaan op de motivering die het college eerst bij het besluit op bezwaar van 15 juni 2010 aan de afwijzing van zijn subsidieaanvraag ten grondslag heeft gelegd.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aanvrager van subsidie als hier aan de orde ingevolge het openstellingsbesluit in het bezit dient te zijn van, kort gezegd, een beschikking tot subsidieverlening op basis van de SAN en dat het dus moet gaan om een vervolgaanvraag. Nu [appellant] ter zitting bij de rechtbank heeft erkend dat zijn geval geen vervolgaanvraag betreft, is niet voldaan aan een dwingende voorwaarde voor verlening van de subsidie. Gelet hierop heeft de rechtbank aan de geconstateerde strijd met artikel 7:2 van de Awb geen verdere gevolgen hoeven te verbinden dan zij heeft gedaan. Een wisseling van standpunten over en weer kan immers niet afdoen aan de terechte weigering van de subsidie op bedoelde grond. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] zijn beroep op dit beginsel niet heeft geconcretiseerd door aan te geven om welke gelijke of gelijk te stellen gevallen het volgens hem gaat. Voorts heeft het college ter zitting verklaard dat bij de beoordeling van aanvragen voor begrotingsjaar 2010 altijd de hand is gehouden aan de voorwaarde dat het moet gaan om een vervolgaanvraag. Mocht dit in drie gevallen niet zijn geschied, dan berust dit op een fout, waarvan rechtzetting kan volgen.
2.5. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200801122/1) overweegt de Afdeling dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien een aan het college toe te rekenen toezegging uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven en bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college een dergelijke toezegging heeft gedaan. Niet is gebleken dat [medewerker], medewerker van de Dienst Regelingen, na inzicht te hebben verkregen in alle relevante gegevens - waaronder dat de aanvraag van [appellant] niet een vervolgaanvraag betreft - ongeclausuleerde toezeggingen heeft gedaan. In het bijzonder is niet gebleken dat deze medewerker te kennen heeft gegeven de aanvraag aan alle geldende criteria te hebben getoetst.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank dan ook op goede grond aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 juni 2010 geheel in stand blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011
47-710.