ECLI:NL:RVS:2011:BU4553

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104644/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom door college van burgemeester en wethouders na overtreding van last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om de invordering van een verbeurde dwangsom van € 30.000,00 door het college van burgemeester en wethouders van Rheden. De appellant, een kantoorhoudend te Ysbrechtum, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat hij zonder toestemming bomen had gekapt die deel uitmaakten van een gemeentelijk monument. Het college had op 8 maart 2010 besloten om de dwangsom in te vorderen, nadat de rechtbank Arnhem op 10 maart 2011 het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de overtreding, omdat de houtaannemer het hout had afgevoerd tegen zijn instructies in. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij als overtreder kon worden aangemerkt.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de last onder dwangsom voldoende duidelijk was en dat de appellant als overtreder kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de vraag wie de dwangsom verbeurt niet meer aan de orde kan komen bij een invorderingsbesluit. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te zien van invordering van de dwangsom. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 16 november 2011.

Uitspraak

201104644/1/H2.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Ysbrechtum, gemeente Sneek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2011 in zaak nr. 10/3681 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rheden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2010 is het college overgegaan tot invordering van een door [appellant] verbeurde dwangsom ten bedrage van € 30.000,00.
Bij besluit, verzonden op 7 september 2010, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 20 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
2.2. Op 3 december 2009 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat op het perceel Harderwijkerweg 11 te Laag Soeren bomen zijn gekapt die deel uitmaken van een gemeentelijk monument. Op dezelfde dag heeft het college de kap en de afvoer van hout met toepassing van bestuursdwang direct stilgelegd. Bij besluit van 11 december 2009 heeft het college aan [appellant] een last opgelegd onder een dwangsom van € 30.000,00 ineens, indien deze ondanks de stillegging de kap en het afvoeren van het hout toch voortzet. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 maart 2010, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, heeft het college de verbeurde dwangsom ingevorderd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat de opgelegde last onder dwangsom is overtreden en dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat, gelet op de omschrijving in het besluit van 11 december 2009, niet duidelijk was dat het reeds gekapte hout ook onder de last viel en dus niet mocht worden afgevoerd. Voorts heeft hij alle maatregelen getroffen die noodzakelijk waren om te voorkomen dat de last zou worden overtreden. Hem kan niet worden verweten dat de houtaannemer het hout heeft afgevoerd niettegenstaande de opdracht van [appellant] om dat na te laten. Niet hij, maar de houtaannemer heeft de last overtreden, aldus [appellant]. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte niet van belang geacht dat het hout na de kap in eigendom is overgegaan naar de aannemer.
2.3.1. Het college heeft bij het besluit van 11 december 2009 bepaald dat [appellant] een dwangsom ineens zal verbeuren als hij "ondanks de stillegging de kap en het afvoeren van het hout toch voortzet". De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat met deze tekst voldoende duidelijk is dat ook het reeds gekapte hout niet mocht worden afgevoerd. De opgelegde last onder dwangsom is niet te ruim geïnterpreteerd.
2.3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem kon aanmerken als overtreder, slaagt niet. De vraag wie de dwangsom verbeurt als de last wordt overtreden, kan niet meer bij een invorderingsbesluit in de zin van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb aan de orde komen. Het besluit van 11 december 2009 tot oplegging van de last onder dwangsom is gericht aan [appellant]. Als [appellant] meende dat hij ten onrechte als overtreder of als enige overtreder was aangeduid, dan had hij tegen dit besluit moeten opkomen. Dit heeft hij niet gedaan, waarmee in rechte vaststaat dat hij als overtreder moet worden aangemerkt. Voorts is niet in geschil dat het gekapte hout is afgevoerd nadat de last onder dwangsom is opgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college bevoegd was de verbeurde dwangsom bij [appellant] in te vorderen.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen bijzondere omstandigheden waren om af te zien van gehele of gedeeltelijke invordering.
2.4.1. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37 van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) vergt een adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
Dat de houtaannemer tegen de instructies van [appellant] in het hout heeft afgevoerd en de houtaannemer geen last onder dwangsom is opgelegd, zoals [appellant] heeft aangevoerd, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Ook de door [appellant] gestelde eigendomsoverdracht van het hout is in dit kader geen bijzondere omstandigheid, reeds omdat het hout zich nog op het perceel bevond, waarover [appellant] als rentmeester zeggenschap had. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs in zijn vermogen lag heeft gedaan om de houtaannemer ervan te weerhouden het hout af te voeren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom, als het heeft gedaan.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011
18-705.