ECLI:NL:RVS:2011:BU4550

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109250/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Korianderplein winkelcentrum De Mheen en verzoek om voorlopige voorziening

Op 30 juni 2011 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn het bestemmingsplan "Korianderplein winkelcentrum De Mheen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 24 augustus 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens hebben zij op 19 augustus 2011 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 17 oktober 2011 ter zitting behandeld, waarbij [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door M.G.J. Beimer, aanwezig waren. Ook de Vereniging van Eigenaren van winkelcentrum De Mheen, vertegenwoordigd door G. Bredewout, was ter zitting aanwezig.

De voorzitter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. [Verzoeker] en anderen zijn van mening dat zij ten onrechte niet bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken en dat de raad geen deugdelijke afweging van de betrokken belangen heeft gemaakt. De voorzitter stelt echter vast dat de raad in de overeenkomst met de projectontwikkelaar een clausule heeft opgenomen die de publiekrechtelijke bevoegdheden van de raad niet beperkt. Dit betekent dat de raad ook na het sluiten van de overeenkomst de vrijheid had om anders te besluiten.

Daarnaast wordt in de overwegingen van de voorzitter ingegaan op de noodzaak van extra parkeerplaatsen en de gevolgen van de uitbreiding van het winkelcentrum voor de omwonenden. De voorzitter concludeert dat de raad bij het vaststellen van de parkeerbehoefte in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de gemeentelijke parkeernota. De voorzitter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de afwegingen van de raad en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing wordt openbaar uitgesproken op 9 november 2011.

Uitspraak

201109250/2/R2.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Apeldoorn, en anderen
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Korianderplein winkelcentrum De Mheen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2011, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2011, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door M.G.J. Beimer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de Vereniging van Eigenaren van winkelcentrum De Mheen, vertegenwoordigd door G. Bredewout.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van winkelcentrum De Mheen, de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen, de verplaatsing van een bestaande groenvoorziening en de herinrichting van de Kruizemuntstraat.
2.3. [verzoeker] en anderen, die in het appartementencomplex tegenover het winkelcentrum wonen, kunnen zich niet verenigen met het plan. Als procedureel punt voeren zij aan dat zij ten onrechte niet bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In dat verband wijzen zij erop dat met de ontwikkelaar reeds voor de vaststelling van het plan een overeenkomst was gesloten. Volgens [verzoeker] en anderen stond hierdoor bij voorbaat al vast dat het plan in de huidige vorm zou worden vastgesteld.
2.3.1. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan geen deugdelijke afweging van de betrokken belangen heeft gemaakt. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat in de overeenkomst met de projectontwikkelaar een clausule is opgenomen inhoudende dat de overeenkomst de publiekrechtelijke bevoegdheden van de raad om desondanks anders te besluiten dan in lijn met de overeenkomst onverlet laat. Gelet hierop had de raad ook na het sluiten van de overeenkomst de vrijheid anders te beslissen dan in lijn met de overeenkomst.
Voorts is ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt derhalve aan met de ter inzage legging van een ontwerpplan. Dat, zoals [verzoeker] en anderen stellen, alvorens het plan op te stellen geen overleg is gevoerd met omwonenden, kan gelet hierop geen gevolgen met zich brengen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten. Het betoog van [verzoeker] en anderen treft reeds om die reden geen doel.
2.4. [verzoeker] en anderen stellen dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om aan de overzijde van het appartementencomplex 18 parkeerplaatsen te realiseren. Zij betwisten de noodzaak daartoe en wijzen erop dat in de huidige situatie reeds niet alle beschikbare parkeerplaatsen rondom het winkelcentrum worden benut. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [verzoeker] en anderen verkeerstellingen overgelegd waaruit dit volgens hen blijkt. Zij betwisten voorts dat de uitbreiding van het winkelcentrum een publieksaantrekkende werking zal hebben. Zij achten het gezien het bovenstaande onbegrijpelijk dat de raad de parkeernormen niettemin streng hanteert.
Voorts stellen [verzoeker] en anderen dat de aanleg van de parkeerplaatsen tot een aantasting van hun woongenot leidt nu sprake is van een verdere toename van bebouwing, het aantal verkeersbewegingen en de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast. Volgens hen is een afstand van 30 m tussen het appartementencomplex en de parkeerplaatsen te gering nu het geluid zich vanwege de hoogte van het gebouw zal versterken. [verzoeker] en anderen wijzen op alternatieve locaties voor de parkeerplaatsen zoals het grasveld aan de oostzijde van het winkelcentrum en een aantal plekken in de lengterichting van de Korianderstraat.
Voorts stellen [verzoeker] en anderen dat de thans aanwezige groenstrook ten onrechte wordt verplaatst ten einde de voorziene parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Volgens hen hebben de thans aanwezige platanen een afschermend effect op de bebouwing van het winkelcentrum alsmede tegen het lawaai en de bedrijvigheid ter plaatse. Met het verplanten van de platanen vervalt volgens hen de natuurlijke grens tussen de woonwijk en het winkelcentrum. De verplaatsing van de groenstrook gaat voorts ten koste van de Kruizemuntstraat die zal worden versmald. [verzoeker] en anderen stellen dat versmalling van deze weg ten koste zal gaan van de verkeersveiligheid ter plaatse.
2.5. De raad stelt dat op grond van de normen in de gemeentelijke parkeernota voor de uitbreiding van het winkelcentrum 30 extra parkeerplaatsen nodig zijn. De door [verzoeker] en anderen aangedragen alternatieve locaties zijn bezien maar niet geschikt geacht, aldus de raad. De verkeerstoename en de geluidsoverlast als gevolg van de aanleg van de parkeerplaatsen aan de overzijde van het appartementencomplex acht de raad niet onaanvaardbaar. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat met het opschuiven van de groenstrook de natuurlijke grens tussen de woonwijk en het winkelcentrum blijft behouden. Daarnaast wordt de groenstrook vergroot. Volgens de raad zorgt een versmalling van de Kruizemuntstraat voor een overzichtelijker situatie waardoor met name fietsers beter zichtbaar zijn voor automobilisten. Ook de oversteek vanuit de wijk over de Kruizemuntstraat naar het winkelcentrum wordt vereenvoudigd door de versmalling, aldus de raad.
2.6. Met het plan wordt voorzien in de uitbreiding van winkelcentrum De Mheen met ongeveer 770 m² bruto vloeroppervlak. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen vanwege deze uitbreiding heeft de raad de normen gehanteerd zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota van 2009. Daarin is opgenomen dat per 100 m² bruto vloeroppervlak dient te worden voorzien in 4 parkeerplaatsen, hetgeen voor de uitbreiding van het winkelcentrum resulteert in 30 extra parkeerplaatsen. De voorzitter is van oordeel dat de raad bij het bepalen van de parkeerbehoefte in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de normen uit de gemeentelijke parkeernota en daarbij geen aanleiding heeft behoeven te zien deze normen soepel te hanteren. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding van het winkelcentrum niet noopt tot de aanleg van extra parkeerplaatsen. De tellingen die [verzoeker] en anderen hebben overgelegd laten weliswaar zien dat op verschillende dagen voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waren, maar daarbij gaan zij voorbij aan de omstandigheid dat het plan in de uitbreiding en revitalisering van het winkelcentrum voorziet.
2.6.1. In de plantoelichting staat dat door aanpassing van Kruizemuntstraat er fysiek ruimte ontstaat voor de aanleg van parkeerplaatsen. Uit het in de toelichting opgenomen schetsontwerp volgt dat Kruizemuntstraat zal worden versmald, dat de bestaande groenstrook in de richting van de Kruizemuntstraat zal worden verplaatst en dat aan de zijde van het winkelcentrum 18 parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Niet in geschil is dat ter plaatse van de voorziene 18 parkeerplaatsen sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Wat betreft de door [verzoeker] en anderen in dat kader gestelde geluidhinder vanwege het verkeer is van belang dat gelet op artikel 74, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek behoeft te worden ingesteld indien voor een weg een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. Blijkens de plantoelichting is voor de wegen rondom het winkelcentrum een 30 km-zone ingesteld. Gelet hierop is de Wet geluidhinder niet van toepassing op het plan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200701603/1, rechtvaardigt de omstandigheid dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is evenwel niet de conclusie dat het plan uit een oogpunt van geluidsbelasting zonder meer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Echter, niet aannemelijk is dat de 18 voorziene parkeerplaatsen een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg zullen hebben dat dit zal leiden tot ernstige geluidoverlast.
Bij het opstellen van het plan heeft de raad gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van 2009. Deze brochure heeft een globaal en indicatief karakter. In de brochure worden aan te houden afstanden genoemd die tussen bepaalde functies en woningen gelegen in een rustige woonwijk worden aanbevolen. De raad heeft ter voorkoming van hinder ten gevolge van geur, stof, geluid en gevaar een afstand van 30 m aangehouden tussen het appartementencomplex en een parkeerterrein. Deze afstand is in overeenstemming met de VNG-brochure. In de brochure is aangegeven dat een afwijking van de aanbevolen afstanden mogelijk is. Deze dient te worden gemotiveerd en afgewogen in het licht van het doel van de brochure, namelijk het voorkomen van milieuhinder in nieuwe situaties. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een grotere afstand had moeten aanhouden tussen het parkeerterrein en het appartementencomplex.
2.6.2. Ten aanzien van de verplaatsing van de groenstrook ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit aanvaardbaar is. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat verplaatsing van de groenstrook en verplanting van de vier platanen leidt tot een zodanig verlies van het uitzicht en een zodanige toename van de geluidsoverlast vanwege het verdwijnen van de afschermende werking, dat de raad daaraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat dit leidt tot een onaanvaardbare wijziging van het oorspronkelijke karakter van de groenvoorziening. Daartoe is van belang dat de groenstrook slechts enkele meters wordt verplaatst terwijl deze aan de zijde van de Kruizemuntstraat zal worden vergroot. De voorzitter ziet voorts niet in waarom de verplaatsing van de groenstrook ertoe zou leiden dat de natuurlijke begrenzing tussen de woonwijk en het winkelcentrum komt te vervallen.
2.6.3. Wat betreft de in het plan voorziene versmalling van de Kruizemuntstraat staat in de plantoelichting dat de Kruizemuntstraat thans gescheiden rijbanen en aparte fietsstroken heeft. Iedere zijde van de weg bestaat uit twee rijstroken. Met het plan zal de Kruizemuntstraat worden versmald in die zin dat iedere zijde van de weg uit één rijstrook zal bestaan. Een aparte fietsstrook en voetpad blijven gehandhaafd. Voorts is voor deze weg een 30 km-zone ingesteld. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de versmalling van de Kruizemuntstraat leidt tot zodanig verkeersonveilige situaties dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
2.6.4. Ten aanzien van de door [verzoeker] en anderen aangedragen alternatieve locaties overweegt de voorzitter dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het grasveld aan de oostzijde van het winkelcentrum geen geschikte locatie is omdat dan een situatie van dubbel langsparkeren ontstaat, hetgeen de raad niet wenselijk acht. Ook het openbaar groen aan de noordzijde van het winkelcentrum acht de raad geen geschikte locatie vanwege de overgang van het appartementencomplex naar andere stedelijke functies. In hetgeen door [verzoeker] en anderen is aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de voorgestelde alternatieven heeft kunnen afwijzen.
2.7. Gezien het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011
59-608.