ECLI:NL:RVS:2011:BU4539

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106454/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor akkerbouwbedrijf met rundveehouderij te Clinge

Op 24 mei 2011 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hulst een revisievergunning voor een akkerbouwbedrijf met rundveehouderij op een perceel te Clinge. Dit besluit werd op 2 juni 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers, wonend te Clinge, op 10 juni 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 24 oktober 2011, waarbij verzoekers en het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzitter merkte op dat de bezwaren van verzoekers vooral betrekking hadden op verkeersonveiligheid en schade die voortvloeide uit de ontsluiting van de inrichting via de Teerlingstraat. Het college had in het bestreden besluit gesteld dat verkeersveiligheid en schade geen aspecten zijn waarop de Wet milieubeheer betrekking heeft. De voorzitter concludeerde dat deze aspecten geen rol konden spelen bij de beoordeling van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

Daarnaast werd opgemerkt dat andere vergunningen, zoals een inritvergunning, mogelijk nodig zijn, maar dat dit niet aan de orde was in deze procedure. De voorzitter achtte de gevolgen van de ontsluiting voor het milieu, zoals geluid- en stofhinder, niet aannemelijk gemaakt door verzoekers. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 november 2011, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat aanwezig waren.

Uitspraak

201106454/2/H4.
Datum uitspraak: 7 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Clinge, gemeente Hulst,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college aan de [maatschap] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een akkerbouwbedrijf met rundveehouderij op het perceel [locatie] te Clinge. Dit besluit is op 2 juni 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2011, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2011, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door P. Verstraeten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.3. [verzoeker] en anderen voeren aan dat bij het bestreden besluit ten onrechte vergunning is verleend voor een in- en uitrit waarmee de inrichting wordt ontsloten via de Teerlingstraat. Volgens hen leidt het gebruik van deze ontsluitingsweg tot onveilige situaties en schade aan woningen, wegdek, auto's en straatmeubilair. In reactie op het standpunt van het college in het bestreden besluit dat verkeersveiligheid en schade geen aspecten zijn waarop de Wet milieubeheer betrekking heeft, voeren [verzoeker] en anderen aan dat de ontsluitingsweg dan ook geen onderdeel behoort te zijn van een vergunningaanvraag op grond van deze wet. Volgens hen dient in zoverre een inritvergunning te worden aangevraagd.
2.3.1. De voorzitter stelt vast dat de bezwaren van [verzoeker] en anderen tegen ontsluiting van de inrichting via de Teerlingstraat vooral betrekking hebben op verkeersonveiligheid en daardoor veroorzaakte schade. Het college dient in het kader van de Wet milieubeheer te beoordelen of voor de inrichting zoals aangevraagd, derhalve met inbegrip van de in- en uitrit naar de Teerlingstraat, gelet op het belang van de bescherming van het milieu vergunning kan worden verleend. Verkeersonveiligheid en de daardoor veroorzaakte schade hebben geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu en kunnen daarom geen rol spelen bij deze beoordeling. De vraag of voor de inrichting naast een vergunning op grond van de Wet milieubeheer nog andere vergunningen nodig zijn, waarbij deze aspecten wellicht wel een rol kunnen spelen, is thans niet aan de orde.
2.3.2. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen nog andere gevolgen van de ontsluiting van de inrichting via de Teerlingstraat genoemd, zoals geluidhinder en stofhinder. De voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat in zoverre sprake is van zodanige gevolgen voor het milieu dat deze, bij afweging van het belang van [verzoeker] en anderen en het belang van [maatschap], aanleiding moeten zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2011
462.