ECLI:NL:RVS:2011:BU4108

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107381/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • A. Wijker Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2011. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het terugkeerbesluit van de minister herroepen. De minister had op 14 december 2010 een terugkeerbesluit genomen, waarna de vreemdeling bezwaar had gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling belang had bij een beoordeling van zijn bezwaar, maar de minister betoogde dat dit belang was komen te vervallen na de afwijzing van de asielaanvraag op 5 januari 2011. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van het bezwaar. De Afdeling stelde vast dat na de afwijzing van de asielaanvraag geen afzonderlijk terugkeerbesluit meer nodig was en dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van het besluit op bezwaar. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

201107381/1/V3.
Datum uitspraak: 9 november 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/8477 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij brief van 14 december 2010 heeft de minister, voor zover thans van belang, de vreemdeling te kennen gegeven dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 16 februari 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2011, verzonden op 16 juni 2011, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het terugkeerbesluit herroepen, voor zover het de daarbij aan de vreemdeling geboden vertrektermijn betreft en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 juli 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.H.W. van Heerebeek, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het ingevolge artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) vereiste terugkeerbesluit is genomen in samenhang met de bij besluit van dezelfde datum aan de vreemdeling opgelegde maatregel tot inbewaringstelling. Niet in geschil is dat die maatregel inmiddels is opgeheven.
2.2. In grief 1 klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling belang had bij een beoordeling van het door hem gemaakte bezwaar tegen het terugkeerbesluit van 14 december 2010, omdat uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat aan een bewaringsmaatregel in beginsel een terugkeerbesluit ten grondslag moet worden gelegd, en, indien de minister zou besluiten om de vreemdeling opnieuw in bewaring te stellen, het in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit van 14 december 2010 alsnog aan die bewaring ten grondslag kan worden gelegd, zodat de omstandigheid dat voorafgaand aan de inmiddels opgeheven bewaring geen terugkeerbesluit genomen had hoeven worden daaraan niet afdoet.
Ter motivering van zijn grief betoogt de minister, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100307/1/V3 (www.raadvanstate.nl), dat aan de op 14 december 2010 genomen maatregel tot inbewaringstelling van de vreemdeling geen terugkeerbesluit ten grondslag behoefde te worden gelegd, aangezien die maatregel reeds voor het verstrijken van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was opgelegd en de minister na het verstrijken van die termijn evenmin was gehouden bedoeld besluit alsnog te nemen. Op 5 januari 2011 is afwijzend beslist op de op 30 december 2010 door de vreemdeling ingediende asielaanvraag. Die meeromvattende beschikking heeft in de toekomst als terugkeerbesluit te gelden en zal aan een eventuele toekomstige inbewaringstelling ten grondslag worden gelegd. Daarmee is het belang van de vreemdeling bij een beoordeling van het door hem tegen het terugkeerbesluit van 14 december 2010 gemaakte bezwaar komen te vervallen, aldus de minister.
2.3. De minister klaagt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij besluit van 5 januari 2011 een op 30 december 2010 door de vreemdeling ingediende aanvraag om hem een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100493/1/V3 (www.raadvanstate.nl), behoeft na een afwijzend besluit op een asielaanvraag geen afzonderlijk terugkeerbesluit meer te worden genomen. Nu gelet op voormelde uitspraak in zaak nr. 201100307/1/V3 aan de op 14 december 2010 genomen maatregel tot inbewaringstelling van de vreemdeling geen terugkeerbesluit ten grondslag behoefde te worden gelegd en aan een eventuele toekomstige inbewaringstelling het in de meeromvattende beschikking van 5 januari 2011 vervatte terugkeerbesluit ten grondslag zal kunnen worden gelegd, had de vreemdeling in zoverre geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar van 16 februari 2011. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling anderszins nog belang had bij een zodanige beoordeling. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte nagelaten het tegen voormeld besluit ingestelde beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de minister overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen het besluit van 16 februari 2011 ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/8477;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Wijker-Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011
562.
Verzonden: 9 november 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser