201101769/1/H1.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2011 in zaak nr. 09/1885 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Landerd.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een varkensstal op het perceel gelegen aan [locatie] te Schaijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 31 augustus 2010, verzonden op 6 september 2010, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit van 23 april 2009 klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het college het besluit van 23 april 2009 herroepen en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 23 april 2009 en 21 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 oktober 2010 in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door R.C.J.M. Zwijsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" omdat de op te richten varkensstal is voorzien buiten het op de plankaart aangegeven bouwblok.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de hier bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, wordt een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.
2.3. Bij tussenuitspraak van 31 augustus 2010 heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak mee te delen, of het gebruik wil maken van de gelegenheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het besluit van 23 april 2009 te herstellen. Daartoe diende het college het verzoek van [appellant] om medewerking aan zijn bouwplan mede te bezien in het licht van artikel 19, eerste lid, van de WRO en zich daarover gemotiveerd uit te laten. Het college diende zich daarbij eveneens uit te laten over de vraag, of aan de vereisten voor toepassing van artikel 19, eerste lid, als gesteld in artikel 19, vierde lid, van de WRO is voldaan.
2.4. In het besluit van 21 oktober 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de tussenuitspraak van de rechtbank van 31 augustus 2010, het besluit van 23 april 2009 herroepen omdat het niet bevoegd was krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bouwplan te verlenen en zich op het standpunt gesteld dat het bevoegd is krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Voorts heeft het college de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard en onder verwijzing naar de motivering van het besluit van 23 april 2009 geweigerd vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de uitspraak van 5 januari 2011 ten onrechte heeft overwogen dat het college onbevoegd was krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Hiertoe voert hij aan dat het bij besluit van de raad van de gemeente Landerd op 16 september 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1996" ten tijde van de aanvraag van 6 juli 2007 nog geen tien jaar oud was.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2004 in zaak nr.
200303254/1) is het moment waarop op het verzoek om vrijstelling wordt beslist bepalend voor de vraag of de termijn van tien jaren als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de WRO is verstreken. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 31 augustus 2010 is voor het eerst omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO beslist op 21 oktober 2010. Nu het bestemmingsplan, gelet op artikel 56b, eerste lid, van de WRO, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan, eerst in werking is getreden na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 11 januari 2001 in zaak nr. 200002907/2, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college, vanwege het verstrijken van de in artikel 19, vierde lid, van de WRO bedoelde termijn, onbevoegd was om te beslissen omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
2.6. Nu de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO, is ten onrechte op die grond het besluit op bezwaar van 21 oktober 2010 vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling nagaan of de weigering van het college vrijstelling en bouwvergunning te verlenen op inhoudelijke gronden in stand kan blijven.
2.7. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van een duurzame locatie als bedoeld in het door provinciale staten van Noord-Brabant vastgestelde en op 29 juli 2005 in werking getreden "Reconstructieplan Peel en Maas" (hierna: reconstructieplan). De aanwijzing als zogenoemd verwevingsgebied leidt er volgens hem niet toe dat geen uitbreiding van de bebouwing op zijn perceel zou zijn toegestaan. Verder betoogt [appellant] dat de plannen voor de ontwikkelingslocatie "Schaijk-West" ten tijde van de aanvraag en het besluit van 23 april 2009 onvoldoende concreet waren en dat gelet hierop de stankgevoeligheid van mogelijk te bouwen woningen naar aanleiding van dit plan niet ten grondslag kon worden gelegd aan de weigering vrijstelling te verlenen. Voorts blijkt volgens [appellant] uit de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant vastgestelde uitwerking van het streekplan "Uitwerkingsplan Uden-Veghel en omstreken" (hierna: uitwerkingsplan) dat transformatie afweegbaar is.
2.7.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.7.2. Het college heeft zich in het besluit van 21 oktober 2010 op het standpunt gesteld dat het perceel niet kan worden aangemerkt als een duurzame locatie. Het heeft hieraan bezwaren ten aanzien van de landschappelijke inpassing ten grondslag gelegd. Aan deze bezwaren kan volgens het college tegemoet gekomen worden door het doorzetten van de bestaande beplanting om de nieuwe stal. Daarnaast is het perceel volgens het college gelegen binnen een straal van 250 m van het gebied dat in het uitwerkingsplan is aangewezen als gebied waar transformatie afweegbaar is. Gelet op de door de raad van de gemeente Landerd bij besluit van 12 februari 2008 vastgestelde structuurvisie "Schaijk-West", is binnen bedoelde zone voorzien in de bouw van woningen en de aanleg van sportvelden, zodat deze nog te ontwikkelen locatie volgens het college als stankgevoelig dient te worden aangemerkt, als gevolg waarvan het niet wenst mee te werken aan het verlenen van vrijstelling voor de bouw van een varkensstal.
2.7.3. Niet in geschil is dat het perceel ligt in een zone van 250 m van het gebied waar volgens het uitwerkingsplan transformatie afweegbaar is. Verder is het perceel gelegen in een verwevingsgebied als bedoeld in het reconstructieplan. Volgens het reconstructieplan is een verwevingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies zich daar niet tegen verzetten.
2.7.4. Het college heeft bij zijn weigering vrijstelling te verlenen, onder verwijzing naar voormelde plannen, waarin het perceel is gesitueerd in een "verwevingsgebied", onderscheidenlijk binnen een zone van 250 m van een gebied dat is aangeduid als "transformatie afweegbaar", volstaan met de constatering dat het perceel ligt in de nabijheid van een in de gemeentelijke structuurvisie opgenomen ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Hiermee heeft het college niet gemotiveerd, dat in dit geval geen sprake is van een duurzame locatie voor uitbreiding van het onderhavige intensieve veehouderijbedrijf. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de bedoelde structuurvisie blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ten tijde van het besluit op bezwaar van 21 oktober 2010 was ingetrokken. Voorts was duidelijk dat het nabijgelegen gebied niet meer gebruikt zal worden voor de verplaatsing van sportvelden. Er bestaan, zoals ter zitting toegelicht, geen concrete plannen voor de ontwikkeling van woningbouw in de nabije omgeving van het perceel. Volgens het college is kombebouwing in de toekomst binnen een afstand van 250 m van het perceel voorstelbaar omdat andere plekken binnen de gemeente geen ruimte bieden voor woningbouw. Een ontwerpbestemmingsplan, structuurvisie of enig ander beleidsdocument waarin woningbouw op die locatie is voorzien, is er niet. De enkele omstandigheid dat het gebied is aangewezen als een gebied waar transformatie afweegbaar is, leidt zonder nadere toelichting niet tot de conclusie, dat de in het bouwplan voorziene uitbreiding van het agrarische bedrijf op het perceel niet is toegestaan. Dat het perceel is gelegen in een verwevingsgebied rechtvaardigt evenmin deze conclusie, nu het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een duurzame locatie. Gelet hierop heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom het niet wenst mee te werken aan realisering van het bouwplan en vrijstelling heeft geweigerd.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 van het college gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2011 in zaak nr. 09/1885;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 kenmerk VROM/RZ 2010/48429 gegrond;
IV. vernietigt het onder III genoemde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de gemeente Landerd aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro ) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011