ECLI:NL:RVS:2011:BU3751

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907594/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Geluidzone Regionaal Bedrijvenpark Laarakker en hogere geluidgrenswaarden

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Geluidzone Regionaal Bedrijvenpark Laarakker" door de raad van de gemeente Cuijk, dat op 15 juli 2009 is goedgekeurd. Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van eerdere plannen en heeft als doel de geluidzone rond het bedrijventerrein vast te stellen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in dit kader hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor woningen in de nabijheid van het bedrijventerrein, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh).

Tegen de besluiten van de raad en het college hebben twee groepen appellanten, wonend in Haps, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de geluidcontouren onjuist zijn vastgesteld en dat de hogere waarden voor geluidbelasting niet gerechtvaardigd zijn. De Raad van State heeft de zaak op 29 september 2011 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Raad van State oordeelt dat het beroep van de eerste groep appellanten niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpplan. Voor de tweede groep appellanten, die wel een zienswijze heeft ingediend, wordt het beroep ongegrond verklaard. De Raad van State concludeert dat de raad voldoende zwaarwegende redenen heeft om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en dat de geluidzone en de hogere waarden op een zorgvuldige wijze zijn vastgesteld. De Raad van State wijst de beroepen af en bevestigt de besluiten van de gemeente.

Uitspraak

200907594/1/R4.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Haps, gemeente Cuijk,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Haps, gemeente Cuijk,
en
1. de raad van de gemeente Cuijk,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluidzone Regionaal Bedrijvenpark Laarakker" vastgesteld.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college, ten behoeve van de vaststelling van het plan, hogere geluidgrenswaarden vastgesteld als bedoeld in artikel 45 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ten aanzien van, onder meer, woningen aan de Oeffeltseweg, Cuijkseweg en Schuttersweg.
Tegen voormeld besluit van 15 juli 2009 hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, beroep ingesteld. Tegen voormelde besluiten hebben [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2011, waar [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, ir. J.R. Brouwer, dr. H. Olden en dr. P.J.T. van Bakel, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden en mr. H.J.M. Wingens, beiden advocaat te Nijmegen, drs. J.A. van Antwerpen, mr. R.J. Zwiebel, O.D. de Croon, drs. O.A.M. Bekkers, ir. R. Petens en ir. R.A.H. Cornelis, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het bestemmingsplan
2.1. Het plan voorziet in de vaststelling van de geluidzone op de gronden die buiten het bestemmingsplan "Regionaal Bedrijvenpark Laarakker" (hierna: het RBL) vallen. Het plan betreft een partiële herziening van een aantal bestemmingsplannen. Het plan heeft het karakter van een parapluplan waarbij in de onderliggende bestemmingsplannen een aanvullende regeling van toepassing wordt.
Het plangebied bestaat uit de gronden binnen de 50 dB(A)-geluidzone rond het RBL, met uitzondering van de gronden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan RBL.
Binnen de gebiedsaanduiding "geluidzone-industrie" zijn 17 bestaande woningen gelegen waarvoor bij besluit van 14 juli 2009 hogere waarden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 45 van de Wgh.
Ontvankelijkheid
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] en anderen hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. De raad stelt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk is, voor zover ingesteld door [5 appellanten]. In dit verband voert de raad aan dat deze appellanten niet als belanghebbenden bij het besluit tot vaststelling van het plan kunnen worden aangemerkt gezien de afstand van hun percelen tot het plangebied.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. In de planverbeelding is de gebiedsaanduiding "geluidzone-industrie" ingetekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [5 appellanten] op een zodanige afstand van de ingetekende geluidzone wonen dat het niet aannemelijk is dat op die afstand nog geluidhinder van het plan kan worden ondervonden. In zoverre is geen sprake van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts hebben [5 appellanten] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt.
[5 appellanten] zijn geen belanghebbenden bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en zij kunnen daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep instellen.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [5 appellanten], is dan ook niet-ontvankelijk.
Geluidzone
2.4. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het "Akoestisch onderzoek RBT Laarakker" van Grontmij van 2 oktober 2007 (hierna: het akoestisch rapport), dat aan het plan ten grondslag ligt, onvolledig is en op onderdelen onjuist. Zij voeren daartoe onder meer aan dat de ligging van de geluidcontour is gebaseerd op foute gegevens, omdat door een foute hantering van de gegevens uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" een te ruime indeling in milieucategorieën is aangehouden en derhalve te veel geluidruimte is vergund.
[appellant sub 2] en anderen betogen dat een geluidzone over omliggende woningen onnodig is.
2.4.1. De raad stelt dat in het akoestisch onderzoek is gerekend met de categorieën bedrijven uit de verschillende milieucategorieën die op het RBL zijn toegestaan.
De raad stelt dat ten aanzien van enkele bestaande woningen niet te vermijden was dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Naar aanleiding van de "Notitie Regionaal bedrijvenpark Laarakker, beschouwing maatregelen" van Grontmij van 2 juli 2009 (hierna: de notitie) is besloten om hogere waarden vast te stellen voor die woningen. De raad stelt dat een maximale geluidbelasting van 55 dB(A) op de gevel aanvaardbaar is mits de woningen minimaal één geluidluwe gevel van maximaal 48 dB(A) hebben en de binnenwaarde maximaal 35 dB(A) bedraagt.
2.4.2. Ingevolge artikel 40 van de Wgh, voor zover hier van belang, wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 44, voor zover hier van belang, is de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
2.4.3. In de plantoelichting is vermeld dat bij het vaststellen van het plan niet is uitgegaan van een geluidzone van 50 dB(A) die samenvalt met de grens van het RBL, maar dat het uitgangspunt een geluidbelasting van 55 dB(A) op de gevels van omliggende woningen is geweest.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1975/76, 13 639, nrs. 1-4, blz. 138-139) bij artikel 46 van de Wgh - de huidige artikelen 44 en 45 - is vermeld dat een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A) wordt toegestaan, voor zover daartoe zwaarwegende redenen aanwezig zijn. De Afdeling leidt hieruit af dat er zwaarwegende argumenten moeten zijn die ertoe nopen bij de geluidzonering van een industrieterrein uit te gaan van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De raad heeft ter zitting uiteengezet dat provinciaal beleid ten grondslag ligt aan de keuze om juist op dit bedrijventerrein categorie 3-, 4- en 5-bedrijven toe te staan om zodoende elders in de regio de vestiging van bedrijven uit de zwaardere milieucategorieën te voorkomen. Met het oog daarop is een ruimere geluidzonering onontbeerlijk geacht. De Afdeling acht deze argumentatie voldoende zwaarwegend.
[appellant sub 2] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport is gebaseerd op onjuiste aannames en gegevens en dat de raad, gelet op de daarin neergelegde conclusies, zich bij de vaststelling van het plan niet daarop heeft mogen baseren.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende zwaarwegende redenen had om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), zodat de raad niet gehouden was het plan in dit opzicht anders vast te stellen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Planschade
2.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 2] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Uitvoerbaarheid
2.6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de financiële haalbaarheid van het plan niet is aangetoond.
2.6.1. In de plantoelichting is vermeld dat het plan voorziet in het vastleggen van de geluidzone rond het RBL en dat verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar zal zijn.
Het betoog faalt.
Hogere waarden
Ingetrokken beroepsgrond
2.7. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen de beroepsgrond met betrekking tot de bevoegdheid tot de vaststelling van de hogere waarden ingetrokken.
Maatregelen
2.8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college ten onrechte maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het RBL op de gevels van hun woningen tot de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), zoals het plaatsen van een geluidscherm, onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende heeft betrokken bij het bestreden besluit.
2.8.1. Het college stelt dat toepassing van aanvullende geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij de afweging om al dan niet maatregelen te treffen heeft het college zwaar laten meewegen dat aan de oorspronkelijke opzet van het RBL niet mag worden getornd om de functie van regionaal bedrijventerrein, met de daarbij behorende vestiging van grote lawaaimakers, te kunnen realiseren.
2.8.2. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.8.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat onderzoek is gedaan naar maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het RBL tot de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij de vaststelling van het plan is inwaartse geluidzonering toegepast, in die zin dat de bedrijven in de hoogste milieucategorie zo ver mogelijk van de woonbebouwing zijn voorzien. Het college heeft, gezien hetgeen hierover in het deskundigenbericht is opgemerkt, uit ervaringsgegevens mogen afleiden dat het oprichten van een geluidscherm van 5 meter hoog, nu geen mogelijkheid bestaat om in een aaneengesloten geluidscherm te voorzien, in dit geval niet effectief zou zijn, terwijl ook anderszins geen effectieve maatregelen kunnen worden getroffen ter reductie van de geluidbelasting.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het college is uitgegaan van onjuiste feiten dan wel dat het college niet voldoende heeft onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het RBL op de gevels van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, onvoldoende doeltreffend is dan wel geen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh, zodat deze bepaling niet in de weg staat aan de vaststelling van de hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Het betoog faalt.
Cumulatie
2.9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte de cumulatieve geluideffecten, onder meer van het verkeerslawaai, niet in het akoestisch onderzoek zijn betrokken.
2.9.1. Het college stelt dat de cumulatieve geluideffecten, waaronder het verkeerslawaai, zijn onderzocht. In het kader van het akoestisch onderzoek is volgens het college gerekend met de bedrijven die op grond van de indeling in milieucategorieën op het RBL zijn toegestaan.
2.9.2. Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van akoestisch onderzoek, ter plaatse van woningen waarop afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 40 van de Wgh is gelegen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
2.9.3. Uit het akoestisch rapport blijkt dat in de met de realisering van het plan mogelijk gemaakte situatie de woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld zowel binnen de zone van het RBL zijn gelegen als binnen de zones van de A73 en de N264, zodat op grond van artikel 110f, eerste lid, van de Wgh de cumulatieve effecten moesten worden onderzocht. Ten behoeve van de aanvraag voor het besluit van 14 juli 2009 is de "Aanvullende notitie aanvraag hogere grenswaarden woningen rondom bedrijventerrein Laarakker" van Grontmij van 1 juli 2009 (hierna: de aanvullende notitie) uitgebracht. Uit de aanvullende notitie blijkt dat bij de woningen aan de Oeffeltseweg het wegverkeerslawaai bepalend is voor de gecumuleerde geluidbelasting en dat het industrielawaai een kleine bijdrage levert van slechts 1 tot 2 dB(A). Voor de woningen aan de Schuttersweg is de A73 bepalend voor de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting. Bij de woningen aan de Cuijkseweg is het industrielawaai bepalend en is beperkt sprake van cumulatie.
In de plantoelichting is vermeld dat Grontmij onderzoek heeft verricht naar de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van woningen die binnen de 50 dB(A)-contour van het RBL liggen. Hierbij zijn de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai en de geluidbelasting ten gevolge van het industrielawaai gecumuleerd beoordeeld. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het onderzoek behorende bij het zonebeheerplan voor het bedrijventerrein en het akoestisch rapport. In de rekenmodellen van beide onderzoeken zijn voor alle woningen waarvoor een hogere waarde moet worden vastgesteld extra "ontvangerpunten" opgenomen ten behoeve van de berekening van de geluidbelasting op iedere gevel.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de Afdeling dat de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen zijn betrokken bij de vaststelling van de hogere waarden voor de betreffende woningen. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 110f, eerste lid, van de Wgh.
Het betoog faalt.
Conclusie
2.10. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is niet-ontvankelijk, net als het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [5 appellanten].
2.11. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.12. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van de hogere waarden is ongegrond.
Proceskosten
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [5 appellanten], tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geluidzone Regionaal Bedrijvenpark Laarakker" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geluidzone Regionaal Bedrijvenpark Laarakker", voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van de hogere grenswaarden ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011
218-650.