201001170/1/R2 en 201100883/1/R2.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
de raad van de gemeente Oldebroek,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2009, nr. 52808, heeft de raad het bestemmingsplan en het exploitatieplan "Wezep noord herziening 2008", vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 november 2010, kenmerk 66658, heeft de raad het bestemmingsplan en exploitatieplan "Wezep Noord 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de beroepen ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door ing. J.J. Zelle, en de raad, vertegenwoordigd door M. Emming, ir. E.M. Meijer-Breukers en mr. D.J.W.C. Lokhorst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. De raad stelt dat [appellante] niet als belanghebbende bij het exploitatieplan kan worden aangemerkt nu er geen grondexploitatieovereenkomst met haar is gesloten en zij geen gronden in eigendom heeft in het exploitatiegebied.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. [appellante] heeft met betrekking tot het perceel, kadastraal bekend gemeente Oldebroek sectie M nummer 2275, - welk perceel in het exploitatiegebied ligt - een koopovereenkomst gesloten. Uit de stukken is gebleken dat de volledige koopsom door [appellante] is voldaan en dat zij recht heeft op levering. Nu voorts in de koopovereenkomst uitsluitend ontbindende voorwaarden zijn opgenomen die zich buiten de wil van partijen kunnen voordoen, kan worden vastgesteld dat het risico van waardevermindering is overgegaan op [appellante]. Zij kan dan ook, anders dan de raad stelt, als belanghebbende bij het exploitatieplan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 16 november 2010
2.2. [appellante] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het exploitatieplan "Wezep Noord 2009", voor zover dit betrekking heeft op het perceel kadastraal bekend gemeente Oldebroek sectie M nummer 2275. Hiertoe voert zij aan dat de raad ten onrechte een exploitatieplan heeft vastgesteld voor haar gronden. Zij stelt dat op 10 januari 2010 een overeenkomst tussen haar en de gemeente tot stand is gekomen waarin grondexploitatieafspraken zijn overeengekomen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen grondexploitatieovereenkomst is gesloten tussen de gemeente en [appellante]. Het verhaal van kosten voor de gronden van [appellante] is volgens de raad dan ook niet anderszins verzekerd als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onder a, van de Wro.
2.2.2. [appellante] heeft in haar stukken, noch ter zitting, aannemelijk gemaakt dat het verhaal van kosten voor haar perceel anderszins is verzekerd als bedoeld in voornoemd artikel. De enkele verwijzing van [appellante] naar een verslag van een overleg dat heeft plaatsgevonden tussen haar en de gemeente over de exploitatie van haar perceel is hiervoor onvoldoende nu hieruit niet blijkt dat een grondexploitatieovereenkomst tot stand is gekomen. De raad heeft dan ook in redelijkheid een exploitatieplan kunnen vaststellen voor het perceel van [appellante]. Dit betoog faalt.
2.3. [appellante] betoogt dat de raming van de inbrengwaarde van zijn perceel onjuist is. Volgens [appellante] had de inbrengwaarde op €125,00 moeten worden geraamd.
2.3.1. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de raming van de inbrengwaarde door een onafhankelijk deskundig taxateur is verricht. Door [appellante] is weliswaar een contra-expertise overgelegd, maar dit biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de inbrengwaarde onjuist is geraamd. Ook overigens heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de raming van de inbrengwaarde niet aan het exploitatieplan ten grondslag kon worden gelegd. Het betoog faalt.
2.4. Het beroep van [appellante] bestaat voor het overige uit een herhaling van hetgeen zij in haar zienswijzen naar voren heeft gebracht. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen.
[appellante] heeft niet, ook niet na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gemotiveerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het exploitatieplan niet in redelijkheid kon vaststellen. De betogen falen dan ook.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit van 16 november 2010 tot vaststelling van het exploitatieplan is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante] tegen het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan is ongegrond.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 15 december 2009
2.6. Ten aanzien van het beroep van [appellante] tegen het besluit van 15 december 2009, kenmerk 52808, overweegt de Afdeling het volgende. Voor het exploitatiegebied waarin het perceel van [appellante] ligt, is bij besluit van 16 november 2010 het exploitatieplan "Wezep Noord 2009" vastgesteld. Dit exploitatieplan werkt als geheel vervangend voor het exploitatieplan "Wezep noord herziening 2008".
Nu het beroep tegen het exploitatieplan "Wezep Noord 2009" blijkens het voorgaande ongegrond is verklaard, is dit exploitatieplan onherroepelijk geworden. Hieruit volgt dat het exploitatieplan "Wezep noord herziening 2008" niet langer rechtskracht heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het exploitatieplan "Wezep noord herziening 2008".
In verband hiermee dient het beroep van [appellante] tegen het besluit van 15 december 2009 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 november 2010, kenmerk 66658, ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2009, kenmerk 52808, niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011