201102970/1/H4.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Schijndel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 januari 2011 in zaak nr. 10/2639 in het geding tussen:
en op het beroep van [wederpartij] in het geding tussen deze partijen.
Bij besluit van 29 mei 2008, met kenmerk 08.010800FBA/08.010786, heeft het college zijn beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het verstrekken van opdracht tot het ongedaan maken van alle nadelige milieugevolgen aangaande de asbestbesmetting, ontstaan tijdens de brand in de schuur van [wederpartij] op het perceel [locatie] te Schijndel, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [wederpartij] komen.
Bij besluit van 2 juli 2010, met kenmerk THO/10.018585, heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2011, verzonden op 1 februari 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 juli 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 april 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2011, waar het college, vertegenwoordigd door C.J.A. van den Heuvel en J. de Jong, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling ziet aanleiding ambtshalve te beoordelen of de rechtbank zich terecht bevoegd heeft geacht te beslissen op het bij haar door [wederpartij] ingediende beroep.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat destijds luidde, kan tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - of een van de in het derde lid bedoelde wetten of bepalingen een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling. Anders dan [wederpartij] ter zitting heeft betoogd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank bevoegd is op het beroep te beslissen omdat het zou gaan om een besluit tot handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten bedoeld in het derde lid, maar waarop hoofdstuk 18 van de wet niet van toepassing is. Het besluit van 29 mei 2008 betreft de handhaving van overtreding van artikel 1.1a van de Wet milieubeheer en is daarmee een besluit op grond van de Wet milieubeheer als bedoeld in het eerste lid. In de Wet milieubeheer is terzake geen andere beroepsgang dan beroep bij de Afdeling opengesteld, zodat de Afdeling bevoegd is op het beroep te beslissen. De rechtbank heeft zich ten onrechte bevoegd verklaard, zodat het hoger beroep om die reden gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen. Voorts zal zij zelf in eerste en enige aanleg oordelen over het beroep tegen het besluit van 29 mei 2008.
2.2. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
Ingevolge het tweede lid kan een bestuursorgaan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.
2.3. De bezwaartermijn is aangevangen op 30 mei 2008 en geëindigd op 7 juli 2008. [wederpartij] heeft aan de behandelend ambtenaar van de gemeente op 18 juni 2008 een emailbericht gestuurd, waarin hij stelt dat er bij de brand in zijn schuur geen asbest is vrijgekomen. Nog daargelaten de vraag of het emailbericht gezien deze inhoud als bezwaarschrift was aan te merken, wordt overwogen dat vaststaat dat het college destijds niet uitdrukkelijk de mogelijkheid van het gebruik van de elektronische weg om een bezwaarschrift in te dienen had opengesteld. Derhalve moet worden geoordeeld dat het niet mogelijk was via de elektronische weg een bezwaarschrift in te dienen. Nu [wederpartij] gedurende de bezwaartermijn niet schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, heeft hij niet tijdig bezwaar gemaakt.
De omstandigheid dat [wederpartij] bij brief van 31 juli 2009 bezwaren naar voren heeft gebracht binnen de door het college bij brief van 20 juli 2009 gestelde termijn maakt dit niet anders. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift volgt uit de Awb en deze termijn was op 20 juli 2009 reeds geruime tijd verstreken, zodat voor het stellen van een nieuwe termijn geen ruimte bestond.
2.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond, zodat het besluit van 2 juli 2010 moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 januari 2011 in zaak nr. 10/2639;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verklaart het beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van 2 juli 2010, met kenmerk THO/10.018585;
VI. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schijndel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in verband met de behandeling van het beroep bij de Afdeling opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 953,11 (zegge: negenhonderddrieënvijftig euro en 11 eurocent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van Schijndel aan [wederpartij] het door hem voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011