ECLI:NL:RVS:2011:BU3738

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009967/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Troostwijk
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college onterecht een bouwvergunning en vrijstelling had verleend voor het bouwen van woningen op percelen die bestemd zijn voor industriële doeleinden. Het college had op 8 april 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van woningen met een garage op twee locaties in Delfzijl. De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was voor de vrijstelling. Het college had in eerdere besluiten het bezwaar van de wederpartij, die zich tegen de bouwplannen verzette, ongegrond verklaard. De rechtbank had het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, maar het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 22 augustus 2011 werd het standpunt van het college verdedigd door een vertegenwoordiger. Het college betoogde dat de woningen geen belemmering vormden voor de bedrijfsvoering van de wederpartij, die een milieuvergunning had. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de realisering van de woningen geen invloed had op de geluidsbelasting van het bedrijf van de wederpartij. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid de vrijstelling had kunnen verlenen, omdat de geluidgrenswaarden niet werden overschreden en de bedrijfsvoering van de wederpartij niet werd belemmerd. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd ongegrond verklaard. Het besluit van het college van 20 juli 2011 werd vernietigd, omdat het aan dit besluit de grondslag was komen te ontvallen.

Uitspraak

201009967/1/H1.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 september 2010 in zaak nr. 09/827 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2004 heeft het college aan [vergunninghoudster A] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met aangebouwde garage op het perceel [locatie A] te Delfzijl.
Bij besluit van 8 april 2004 heeft het college aan [vergunninghouder B] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met aangebouwde garage op het perceel [locatie B] te Delfzijl.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 8 april 2004 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2010, verzonden op 8 september 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2009 vernietigd en het college opgedragen binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het college opnieuw op het door [wederpartij] ingediende bezwaarschrift beslist en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen zijn in strijd met de ingevolge het uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen voor de kernen Delfzijl en Farmsum" op de percelen rustende bestemming "Industrieterrein". Teneinde bouwvergunning te verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. De woningen [locatie A] en [locatie B] zijn op minder dan 50 meter van het bedrijf van [wederpartij] voorzien.
2.3. Het college heeft het bezwaar van [wederpartij] eerder bij besluit van 4 oktober 2004 en, na vernietiging van dit besluit door de rechtbank, opnieuw bij besluit van 28 maart 2006 ongegrond verklaard. Het onderhavige besluit op bezwaar is het derde besluit op het bezwaar van [wederpartij].
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 3 april 2008 over het in die uitspraak vernietigde besluit van 28 maart 2006 overwogen dat in de aan de vrijstellingen van 8 april 2004 ten grondslag gelegde verklaring van geen bezwaar niet is voorzien in het uitgangspunt dat de afstand van de voorziene woningen tot het bedrijf van [wederpartij] zodanig dient te zijn dat hetgeen [wederpartij] op grond van de aan hem krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: milieuvergunning) is toegestaan, wordt gerespecteerd. De rechtbank oordeelde om die reden dat niet was voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college om uitvoering te kunnen geven aan de uitspraak van 3 april 2008 een akoestisch onderzoek naar de geluidsemissie van het bedrijf van [wederpartij] diende te verrichten. De omstandigheid dat [wederpartij] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan dit onderzoek brengt volgens de rechtbank niet met zich dat het college de bevindingen van dit onderzoek zoals neergelegd in de akoestische rapporten van bureau "Sight ruimte en milieu" (hierna: Sight) van 2 april 2009 en 9 juni 2009 (hierna: de akoestische rapporten) niet heeft mogen gebruiken bij zijn besluitvorming. Voorts heeft zij overwogen dat uit de akoestische rapporten blijkt dat ten aanzien van het maximale geluidsniveau in de avond- en nachtperiode niet wordt voldaan aan het aan de milieuvergunning verbonden voorschrift 5.2, dat ter beoordeling voorligt of ten tijde van het besluit van 21 juli 2009 is of wordt voldaan aan voorschrift 5.2 en dat met een toekomstige revisievergunning, anders dan het college aanvoert, geen rekening kan worden gehouden.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het college, gelet op het voorgaande, in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in redelijkheid geen vrijstelling kon verlenen. Volgens hem vormen de woningen [locatie A] en [locatie B] geen belemmering voor de bedrijfsvoering van [wederpartij]. Daartoe voert het aan dat de door Sight geconstateerde strijd met voorschrift 5.2 niet ziet op de woningen [locatie A] en [locatie B], maar op de immissiepunten op 50 meter van het bedrijf van [wederpartij]. Deze overschrijding bestond en bestaat met of zonder de woningen [locatie A] en [locatie B] en speelt derhalve geen rol bij de onderhavige vrijstellingen en bouwvergunningen, aldus het college.
2.4.1. Nu [wederpartij] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak is niet langer in geschil dat het college de akoestische rapporten aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het geschil beperkt zich tot de vraag of [wederpartij], gelet op de aan hem verleende milieuvergunning, in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de realisering van de onderhavige woningen [locatie A] en [locatie B].
Bij besluit van 30 januari 1995 heeft het college aan [wederpartij] een milieuvergunning verleend. Bij besluit van 9 december 1997 heeft het college dit besluit ambtshalve gewijzigd. Hierbij heeft het college het voor de inrichting geldende geluidsvoorschrift 5.1 gewijzigd.
In voorschrift 5.2, in samenhang gelezen met voorschrift 5.1, van de aan [wederpartij] verleende milieuvergunning zoals gewijzigd met het besluit van 9 december 1997, is bepaald dat het maximale geluidniveau (Lmax), gemeten in de meterstand "fast", ter plaatse van de woningen aan Eemskanaal n.z. 57 t/m 75a, en op enig punt 50 meter van de inrichting niet hoger mag zijn dan:
- 60 dB(A) tussen 07:00 en 19:00 uur;
- 55 dB(A) tussen 19:00 en 23:00 uur, alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07:00 en 23:00 uur;
- 50 dB(A) tussen 23:00 en 07:00 uur.
Sight heeft in het rapport van 2 april 2009 geconcludeerd dat het maximale geluidniveau op de in het voorschrift 5.2 opgenomen immissiepunten in de dag-, avond- en nachtperiode 56 dB(A) bedraagt en dat daarmee in de avond- en nachtperiode niet wordt voldaan aan dit voorschrift. Voorts is geconcludeerd dat de realisering van de voorziene woningen [locatie A] en [locatie B] geen invloed heeft op de geluidsbelasting vanwege het bedrijf van [wederpartij] op de in het voorschrift opgenomen immissiepunten, geen invloed heeft op hetgeen in de vigerende milieuvergunning is toegestaan en ook geen invloed heeft op de geluidruimte die voor eventuele toekomstige uitbreidingen van het bedrijf van [wederpartij] beschikbaar is. Het maximale geluidsniveau vanwege [wederpartij] ter plaatse van de voorziene woningen bedraagt blijkens de akoestische rapporten in de dag-, avond- en nachtperiode 58 dB(A).
Het college heeft zich, gelet op voornoemde bevindingen van Sight, op het standpunt kunnen stellen dat uitgaande van de ingevolge voorschrift 5.2 van de milieuvergunning geldende geluidsgrenswaarden en maatgevende immissiepunten, [wederpartij] ten gevolge van de realisering van de woningen [locatie A] en [locatie B] niet verder in de bedrijfsvoering wordt belemmerd, nu op de maatgevende immissiepunten thans reeds niet aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan. Het college had ten tijde van belang voorts het vaste voornemen, onder meer vanwege de beoogde wijziging van de bestemming "Industrieterrein" waar het bedrijf van [wederpartij] is gevestigd, naar een woonbestemming, om bij een te verlenen revisievergunning het voorschrift 5.2. aan te passen naar de gangbare geluidgrenswaarden zoals aanbevolen in de circulaire Industrielawaai van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans het ministerie van Infrastructuur en Milieu). Deze geluidgrenswaarden, te weten 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode, liggen hoger dan het blijkens de akoestische rapporten gemeten maximale geluidsniveau vanwege [wederpartij] ter plaatse van de voorziene woningen van 58 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Het college heeft zich, gelet hierop, terecht op het standpunt gesteld dat ook de in het kader van de revisievergunning te maken beoordeling als uitkomst zou hebben dat de bedrijfsvoering van [wederpartij] niet wordt belemmerd door de voorziene woningen, nu zowel in de dag-, avond- als nachtperiode kan worden voldaan aan het gangbare en door het college dan te hanteren beschermingsniveau. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 21 juli 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het college, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw besloten op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 8 april 2004 en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit van 20 juli 2011 wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal het vernietigd worden.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 september 2010 in zaak nr. 09/827;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 20 juli 2011, kenmerk Ontwikkeling/JZ.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011
580.