201110190/1/H2 en 201110190/2/H2.
Datum uitspraak: 4 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de stichting Bomenstichting, gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2011 in zaken nrs. 11/3466 en 11/3467 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 21 januari 2011 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, kapvergunningen verleend voor het kappen van respectievelijk zeven en acht lindes aan de noordelijke en zuidelijke ventweg van de Vrijheidslaan in Amsterdam.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dagelijks bestuur de door de Bomenstichting daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, voor zover thans van belang, het door de Bomenstichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Bomenstichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de Bomenstichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar de Bomenstichting, vertegenwoordigd door mr. F.C.S. Warendorf, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel en ir. J.H. Clevering, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing is op dit geding, omdat de aanvragen om een kapvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo zijn ingediend.
2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening stadsdeel Zuideramstel is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur een houtopstand te vellen anders dan bij wijze van dunning.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan het dagelijks bestuur de vergunning slechts weigeren in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer.
Ingevolge het tweede lid kunnen ter bescherming van de belangen, welke door deze verordening worden gediend, aan de vergunning voorschriften worden verbonden, waaronder begrepen een plicht tot herplant.
2.3. In verband met het geplande groot onderhoud aan de noordelijke en zuidelijke ventweg van de Vrijheidslaan in Amsterdam, bestaande uit het vervangen van het riool en het herprofileren van het daarop aansluitende gebied, heeft Pius Floris Boomverzorging Amsterdam in opdracht van het voormalig stadsdeel Zuideramstel de bomen op die locatie onderzocht. In het rapport van maart 2010, voor zover hier van belang, heeft Pius Floris geconcludeerd dat voor vier bomen de enige optie is dat zij worden vervangen en dat het duurzaam behoud op de locatie van de overige bomen is te garanderen, mits de aangedragen alternatieven kunnen worden uitgevoerd. Indien de alternatieven niet kunnen worden uitgevoerd, zullen nog eens 14 bomen moeten worden vervangen, aldus Pius Floris. Ten aanzien van bomen die door de herprofilering van hun huidige locatie dienen te verdwijnen wordt geadviseerd deze niet te verplanten, voor zover deze een diameter van 30 cm of meer hebben.
Aangezien de door Pius Floris aangedragen varianten voor behoud van de bomen zouden leiden tot een aanmerkelijk verlies van het aantal beschikbare parkeerplaatsen en tot een niet efficiënte restruimte, heeft het projectbureau van het stadsdeel Zuid op 28 september 2010 aanvragen om een kapvergunning ingediend die zijn gebaseerd op een andere variant waarbij het grootste deel van de bomen kan worden behouden en het aantal parkeerplaatsen gelijk blijft. De in de aanvragen vermelde bomen kunnen niet worden gehandhaafd omdat deze bomen zeer oppervlakkige wortels hebben die door de werkzaamheden sterk zullen worden beschadigd waardoor de stabiliteit van de bomen wegvalt.
Het dagelijks bestuur heeft aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 21 januari 2011, waarbij de kapvergunningen zijn verleend, ten grondslag gelegd dat het belang bij het behoud van de bomen minder zwaar weegt dan het belang bij het herprofileren van het gebied en het behoud van hetzelfde aantal parkeerplaatsen op die locatie. Daarbij heeft het dagelijks bestuur betrokken dat gezien de parkeerdruk in Amsterdam in het algemeen en meer in het bijzonder in het stadsdeel Zuid, een aanzienlijk belang is gelegen in het behoud van parkeerplaatsen. Aan de kapvergunningen is de voorwaarde verbonden dat respectievelijk zeven en acht bomen met een stamomtrek van 25-30 cm worden herplant.
2.4. Het geschil heeft uitsluitend betrekking op elf bomen aan de Vrijheidslaan die in het rapport van Pius Floris zijn aangeduid met nrs. 7, 12, 15, 16, 28 en nrs. 68, 82, 83, 84, 85 en 90.
2.5. De Bomenstichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur in het besluit van 12 juli 2011 niet is ingegaan op het bezwaar dat nu de bomen deel uitmaken van de Hoofdgroenstructuur in de Structuurvisie Amsterdam 2040 het dagelijks bestuur de kapvergunningen voor de bomen, die volgens Pius Floris zijn te handhaven in de nieuwe situatie, had moeten weigeren. De Bomenstichting betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte het dagelijks bestuur is gevolgd in diens opvatting dat de toekomst van de Vrijheidslaan als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur verzekerd blijft door de herplant van 15 bomen. Het zal veel langer dan 10 jaar duren voordat de nieuwe bomen dezelfde omvang en hoogte als de huidige bomen hebben bereikt.
2.5.1. In het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften, dat deel uitmaakt van het besluit van 12 juli 2011, is niet ingegaan op de onder 2.5 weergegeven bezwaargrond van de Bomenstichting. Dit motiveringsgebrek leidt echter niet tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Het dagelijks bestuur heeft in beroep het standpunt ingenomen dat uit de Hoofdgroenstructuur volgt dat de bomenlaan in de Vrijheidslaan moet blijven bestaan, maar niet dat er niets gewijzigd mag worden in deze bomenlaan. In de kapvergunningen is de voorwaarde opgenomen dat 15 bomen moeten worden herplant en volgens het dagelijks bestuur blijft hiermee de toekomst van de Vrijheidslaan als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur verzekerd. De voorzieningenrechter heeft het dagelijks bestuur hierin terecht gevolgd. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is vermeld dat het groen in en om de stad in hoge mate bijdraagt aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. De benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, is vastgelegd in de Hoofdgroenstructuur. De kapvergunningen leiden niet tot vermindering van het groen aangezien de gekapte bomen worden vervangen door nieuwe bomen. Dat de bomen die worden herplant niet de omvang en hoogte hebben van de huidige bomen, laat onverlet dat de toekomst van de bomenlaan is veilig gesteld. Met betrekking tot de verwijzing door de Bomenstichting naar de conclusie in het rapport van Pius Floris dat de bomen kunnen worden behouden, wordt overwogen dat bij die conclusie is uitgegaan van een ongewijzigde locatie van de bomen en het treffen van maatregelen ter verbetering van de leefomstandigheden van de bomen, maar daarvan is in dit geval vanwege de werkzaamheden en de gekozen inrichtingsvariant geen sprake.
2.6. Het betoog van de Bomenstichting dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de kapvergunningen in strijd zijn met het in het Hoofd Bomenstructuurplan Stadsdeel Oud-Zuid en de Beleidsuitgangspunten Bomen Stadsdeel Oud-Zuid neergelegde beleid dat het behoud van bomen voorop staat en dat alleen in zeer incidentele gevallen gezonde bomen worden gekapt, faalt eveneens. De voormalige stadsdelen Oud-Zuid en Zuideramstel zijn per 1 mei 2010 gefuseerd tot het stadsdeel Zuid. De deelraad van het stadsdeel Zuid heeft op 3 mei 2010 besloten dat de beleidsregels van de voormalige stadsdelen blijven gelden voor het grondgebied van die stadsdelen in afwachting van harmonisering van de beleidsregels. Dit heeft tot gevolg dat het Hoofd Bomenstructuurplan Stadsdeel Oud-Zuid en de Beleidsuitgangpunten Bomen Stadsdeel Oud-Zuid in dit geval niet van toepassing zijn, omdat de bomen op het grondgebied van het voormalige stadsdeel Zuideramstel staan.
2.7. De Bomenstichting wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen van de bomen expliciet als waardevol zijn aangemerkt en heeft miskend dat voor het grondgebied van het voormalig stadsdeel Zuideramstel geen lijst van monumentale houtopstanden is opgesteld. Aangezien een vermelding van de bomen op een dergelijke lijst een beletsel zou kunnen zijn voor het verlenen van de kapvergunningen, heeft de voorzieningenrechter de omstandigheid dat de in geding zijnde bomen niet zijn geplaatst op een lijst van monumentale houtopstanden terecht betrokken bij de beoordeling van de kapvergunningen.
2.8. De Bomenstichting betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter aan zijn overweging dat het dagelijks bestuur er uiteindelijk voor heeft gekozen boom nummer 68 te behouden, het oordeel had moeten verbinden dat het dagelijks bestuur om die reden de desbetreffende kapvergunning in zoverre had moeten herroepen en dat het beroep van de Bomenstichting op dit punt gegrond is. De Bomenstichting gaat met haar betoog eraan voorbij dat het een vergunninghouder vrijstaat om van zijn vergunning gebruik te maken. Dat het projectbureau van het stadsdeel Zuid bij nader inzien geen gebruik maakt van de kapvergunning, voor zover die betrekking heeft op boom nummer 68, is op zich geen grond voor het oordeel dat die vergunning in zoverre rechtens niet juist is. Het dagelijks bestuur is dan ook niet gehouden de desbetreffende kapvergunning in zoverre te herroepen.
2.9. De Bomenstichting betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het aan de kapvergunningen verbonden voorschrift dat bomen moeten worden herplant met een diameter (lees: stamomtrek) van 25 tot 30 cm niet onredelijk is. Volgens de Bomenstichting is het beleid van het dagelijks bestuur, neergelegd in het Hoofd Bomenstructuurplan Stadsdeel Oud-Zuid, dat een stamomtrek van
30-50 cm wordt gehanteerd. De voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur deze maat had moeten hanteren ten aanzien van de herplantplicht, aldus de Bomenstichting.
2.9.1. Dit betoog faalt. Aan de kapvergunningen is de voorwaarde verbonden dat zeven respectievelijk acht bomen met een stamomtrek van 25-30 cm worden herplant. Aangezien het Hoofd Bomenstructuurplan Stadsdeel Oud-Zuid niet van toepassing is in deze zaak, zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen, is het dagelijks bestuur niet gehouden de daarin opgenomen vereiste stamomtrek van 30-50 cm toe te passen in de aan de kapvergunningen verbonden herplantplicht. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de opgelegde herplantplicht niet onredelijk is. Dat van de zijde van het dagelijks bestuur ter zitting is verklaard dat toch zal worden overgegaan tot herplant van bomen met een stamomtrek van 30-50 cm, leidt niet tot een ander oordeel nu het dagelijks bestuur daartoe niet gehouden is.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011