201110595/1/H1 en 201110595/2/H1.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Asten om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2011 in zaak nr. 10/1991 in het geding tussen:
Bij besluit van 15 april 2010 heeft het college aan [partij] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een woning aan de [locatie] te Asten (hierna: het perceel).
Bij brief van 26 mei 2010 hebben [wederpartij] en anderen daartegen bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 april 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2011, waar het college, vertegenwoordigd door S.S.M.W. Stultiens, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] en anderen, waarvan in persoon [personen] zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De omstandigheid dat ook door [partij] hoger beroep is ingesteld, is, gelet op de strekking van de beslissing die wordt genomen, geen beletsel. Op het hoger beroep van [partij] wordt bij uitspraak van heden in zaak nr. 201110595/3 eveneens beslist.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woongebied Asten", omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 15.2.3, onder b, onder 2, van de planvoorschriften, inzake "Regels ter plaatse van de aanduiding bijgebouwen", gestelde eis dat op het perceel niet meer dan 90 m2 aan bouwwerken mag worden opgericht tot maximaal 50% van het bij de woning behorende vlak. Het college voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte niet relevant heeft geacht dat het aan de linker zijgevel van de vergunde woning aangebouwde bijgebouw geen deel uitmaakt van de aanvraag om bouwvergunning en een bouwvergunningvrij bouwwerk betreft.
2.2.1. Het college dient te beslissen op de aanvraag om bouwvergunning zoals die voorligt. Het aan de linker zijgevel van de vergunde woning op het perceel aangebouwde bijgebouw maakt geen onderdeel uit van die aanvraag, hetgeen niet is weersproken. Het enkele feit dat dit bijgebouw aan de vergunde woning is aangebouwd, betekent niet dat het moet worden betrokken bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan, zoals door de rechtbank is gedaan. Indien [wederpartij] en anderen van mening zijn dat dit door het college als bouwvergunningvrij aangemerkte bijgebouw, wat hier ook van zij, niet zonder bouwvergunning kon worden opgericht, kunnen zij een verzoek om handhaving bij het college indienen.
Nu de aanvraag om bouwvergunning niet tot gevolg heeft dat het totale oppervlak aan bijgebouwen, zoals bepaald in artikel 15.2.3, onder b, onder 2, van de planvoorschriften, wordt overschreden, is het bouwplan, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet in strijd met het bestemmingsplan.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de bij de rechtbank door [wederpartij] en anderen aangevoerde beroepsgrond dat door het bouwplan de lichtinval wordt verstoord alsmede de privacy en het woongenot worden aangetast, beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.4. Nu het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingplan, is het college, gelet op artikel 44 van de Woningwet dat een limitatief aantal weigeringsgronden kent, terecht niet toegekomen aan een afweging van de betrokken belangen. Gelet hierop zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Asten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2011 in zaak nr. 10/1991, voor zover daarbij is geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan;
III. verklaart het door [wederpartij] en anderen bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011