ECLI:NL:RVS:2011:BU3712

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108360/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor revisievergunning keramische bakstenenproductie in Buggenum

Op 1 november 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap Kleiwarenfabriek Buggenum B.V. Het college van burgemeester en wethouders van Leudal had op 6 juni 2011 een revisievergunning verleend voor het vervaardigen, bewerken en opslaan van keramische bak-, sier- en bestratingsstenen op het adres Dorpsstraat 60 te Buggenum. Dit besluit werd op 23 juni 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft Buggenum op 3 augustus 2011 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 oktober 2011. Tijdens de zitting zijn vertegenwoordigers van Buggenum en het college verschenen. Buggenum heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende aan de vergunning verbonden voorschriften, waaronder voorschriften met betrekking tot trillinghinder en emissie-eisen. De voorzitter heeft overwogen dat de voorschriften 8.10, 8.14, 9.7, 9.8 en 9.17 onredelijk bezwarend zijn en heeft besloten deze voorschriften te schorsen.

De voorzitter heeft de voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij de voorschriften zijn aangepast. Voorschrift 8.2 is gewijzigd, zodat bepaalde voorzieningen niet hoeven te worden aangebracht totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Voorschrift 9.7 is aangepast aan de normen die Buggenum heeft aangevraagd. Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Buggenum en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de voorlopige aard van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de bodemprocedure.

Uitspraak

201108360/2/H4.
Datum uitspraak: 1 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kleiwarenfabriek Buggenum B.V, gevestigd te Buggenum, gemeente Leudal,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het college aan Buggenum een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor het vervaardigen, bewerken en opslaan van keramische bak-, sier- en bestratingsstenen op het adres Dorpsstraat 60 te Buggenum. Dit besluit is op 23 juni 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer Buggenum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft Buggenum de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 oktober 2011, waar Buggenum, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, E.J. Walda, ir. D.J. Suverkropp en G.P. van Uden, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. van den Boom en ing. R. Wilms, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buggenum heeft na de zitting een nader stuk van 21 oktober 2011 ingediend. Dit is niet bij deze uitspraak betrokken, maar aan het dossier van de bodemprocedure toegevoegd.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Buggenum kan zich met een aantal aan de vergunning verbonden voorschriften niet verenigen. Buggenum voert in het bijzonder aan dat de voorschriften 8.2, 8.10, 8.14, 8.16, 9.7 en 9.17 onredelijk bezwarend zijn en heeft het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting tot deze voorschriften beperkt.
2.3. Voorschrift 8.2 luidt als volgt:
"Binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning dienen de volgende in de voornoemde akoestische rapporten genoemde voorzieningen te zijn gerealiseerd:
- demper op de natwasser;
- verbeteren rolpoort van drooghal;
- afdichten dak drooghal;
- dichten deur ovenhal."
Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat de eerste en derde in voorschrift 8.2 genoemde voorzieningen niet hoeven te worden aangebracht totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De voorzitter zal dienovereenkomstig een voorlopige voorziening treffen.
2.4. Ingevolge voorschrift 8.10 dienen ter voorkoming van trillinghinder machines die trillingen kunnen veroorzaken te zijn voorzien van deugdelijke trillingisolatoren.
Buggenum voert aan dat het nut van dit voorschrift niet duidelijk is, nu de voorschriften 8.7 tot en met 8.9 al zijn opgenomen om trillinghinder in de omgeving te voorkomen.
2.4.1. Voorschrift 8.7 schrijft maximale trillingwaarden voor, waar de inrichting aan gebonden is. Voorschrift 8.8 schrijft voor op welke wijze de meting van trillingen en de beoordeling van de meetresultaten moeten plaatsvinden. Ingevolge voorschrift 8.9 gelden de grenzen voor trillinghinder niet voor ruimtes van derden, indien zij het laten verrichten van een meting niet toestaan. Voorts is in voorschrift 8.9 voor de woning aan de Boonstraat 5 een hogere grenswaarde voorgeschreven.
2.4.2. Buggenum heeft gesteld dat het aanbrengen van trillingisolatoren niet nodig is om te waarborgen dat aan de voorschriften 8.7 tot en met 8.9 wordt voldaan, mede in aanmerking genomen dat de betrokken installaties op dikke betonvloeren zijn geplaatst. Het college heeft daartegen ingebracht dat de verplichting tot het aanbrengen van trillingisolatoren de handhaving door het college vereenvoudigt. Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of dat een toereikende motivering van het opnemen van voorschrift 8.10 is. Gezien de twijfel die er bij de voorzitter op dit punt bestaat en gegeven de in de voorschriften 8.7 tot en met 8.9 opgenomen waarborgen, ziet de voorzitter aanleiding om, bij afweging van de betrokken belangen, voorschrift 8.10 te schorsen.
2.5. Voorschrift 8.14 schrijft voor dat tijdens het in werking zijn van de inrichting ramen en deuren in de buitengevel gesloten moeten zijn. Deuren mogen slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Buggenum voert aan dat in de ontwerpbeschikking dit voorschrift beperkt was tot de deuren en gevels langs de Holstraat en Knapstraat. Dit heeft het college niet bestreden en het heeft te kennen gegeven het niet bezwaarlijk te achten dat voorschrift 8.14 hangende de procedure in de bodemzaak wordt beperkt tot de ramen en deuren in de buitengevels langs de Holstraat en Knapstraat. De voorzitter zal dienovereenkomstig een voorlopige voorziening treffen.
2.6. Ingevolge voorschrift 8.16 zijn vrachtwagenbewegingen en heftruckbewegingen aan de Holstraat slechts toegestaan na een schriftelijke ontheffing van het bevoegd gezag.
Volgens Buggenum stemt dit voorschrift niet overeen met hetgeen vergund is.
2.6.1. Op pagina 10 van het ondertekende besluit van 6 juni 2011 is overwogen dat het toelaatbaar wordt geacht om maximaal 20 vrachtwagenbewegingen via de uitrit Holstraat te vergunnen, zonder dat gewag wordt gemaakt van het oogmerk om deze vrachtwagenbewegingen slechts na een ontheffingsbevoegdheid toe te laten. Reeds daarom is voorschrift 8.16 niet toereikend gemotiveerd. Gelet hierop acht de voorzitter het aangewezen voorschrift 8.16 te schorsen.
2.7. Voorschrift 9.7 luidt als volgt:
"De rookgassen van de ovens moeten worden afgevoerd via een goed afgesloten afvoersysteem naar de schoorsteen. De emissieconcentratie van de stoffen in de rookgassen (schoorsteen) moeten, na plaatsing van de rookgasreiniger voldoen aan de volgende emissie-eisen:
F(fluor) als HF: 4 mg/Nm³
NOx: 250 mg/Nm³
SOx: 200 mg/Nm³
HCL: 6,5 mg/Nm³
Stof (totaal): < 30 mg/Nm³"
Voorschrift 9.8 luidt als volgt:
"Het ontwerp, de dimensionering en de werking van de rookgasreiniger moet zodanig zijn dat wordt voldaan aan de emissie-eisen van voorschrift 9.7. De rookgasreiniger dient binnen drie maanden na het van kracht worden van de milieuvergunning en de omgevingsvergunning voor het bouwen te zijn geplaatst."
2.7.1. Ter zitting is gebleken dat het geschil wat deze voorschriften betreft is beperkt tot de voorgeschreven normen voor HCl en Stof (totaal). Buggenum stelt dat die normen niet haalbaar zijn. Zij verzoekt om die reden schorsing van de verplichting om binnen drie maanden na het van kracht worden van de milieuvergunning en de omgevingsvergunning voor het bouwen van de rookgasreiniger, die eveneens op 6 juni 2011 is verleend, de rookgasreiniger te plaatsen. Volgens haar kan zij met de rookgasreiniger niet voldoen aan de normen en zij wil een onnodige investering voorkomen.
Het college heeft gesteld dat vanuit een oogpunt van milieubescherming de plaatsing van de rookgasreiniger zo spoedig mogelijk gewenst is. Het college heeft verder gesteld dat het zich bij het bepalen van de normen heeft gebaseerd op een advies van SRE Milieudienst.
Op pagina 29 van het bestreden besluit is vermeld dat SRE Milieudienst adviseert om de volgende emissienormen in de vergunning op te nemen:
- Chloride als HCL: 10-15 mg/m³
- Stof (totaal): >30 mg/m³
Verder is in het bestreden besluit overwogen dat vanwege de locatiespecifieke omstandigheden het advies van de SRE is overgenomen in de voorschriften.
Gezien deze tegenstrijdigheid tussen de overwegingen in het bestreden besluit en voorschrift 9.7 is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid, zodat dit voorschrift, bij afweging van belangen, hangende de procedure in de bodemzaak gewijzigd dient te worden. De voorzitter zal daartoe een voorlopige voorziening treffen, waarbij in voorschrift 9.7 in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak wordt aangesloten bij de normen die Buggenum heeft aangevraagd, te weten 30 mg/Nm³ HCl en 50 mg/Nm³ Stof (totaal). Voorts ziet de voorzitter aanleiding voorschrift 9.8 te schorsen.
2.8. Ingevolge voorschrift 9.17 moet binnen zes maanden na het van kracht worden van de voorschriften 9.12 en 9.13 door middel van metingen worden aangetoond dat aan de genoemde eisen wordt voldaan.
Ter zitting heeft het college erkend dat in voorschrift 9.17 ten onrechte is verwezen naar de voorschriften 9.12 en 9.13. Bedoeld is te verwijzen naar de voorschriften 9.14 en 9.16.
Nu voorschrift 9.17 thans niet handhaafbaar is, ziet de voorzitter, bij een afweging van de betrokken belangen, aanleiding het besluit wat betreft voorschrift 9.17 te schorsen en in de plaats daarvan bij wijze van voorlopige voorziening een ander voorschrift vast te stellen.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leudal van 6 juni 2011, kenmerk MILIEU-2011/95, voor zover het de voorschriften 8.2, 8.10, 8.14, 8.16, 9.7, 9.8 en 9.17 betreft;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voorschrift 8.2 als volgt komt te luiden:
"Binnen 3 maanden na het van kracht worden van de vergunning dienen de volgende in de voornoemde akoestische rapporten genoemde voorzieningen te zijn gerealiseerd:
- verbeteren rolpoort van drooghal;
- dichten deur ovenhal.";
III. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voorschrift 8.14 komt te luiden:
"Tijdens het in werking zijn van de inrichting moeten ramen en deuren in de buitengevels langs de Holstraat en Knapstraat gesloten zijn.";
IV. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voorschrift 9.7 komt te luiden:
"De rookgassen van de ovens moeten worden afgevoerd via een goed afgesloten afvoersysteem naar de schoorsteen. De emissieconcentratie van de stoffen in de rookgassen (schoorsteen) moeten, na plaatsing van de rookgasreiniger voldoen aan de volgende emissie-eisen:
F(fluor) als HF: 4 mg/Nm³
NOx: 250 mg/Nm³
SOx: 200 mg/Nm³
HCl: 30 mg/Nm³
Stof (totaal): 50 mg/Nm³";
V. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voorschrift 9.17 komt te luiden:
"Binnen zes maanden na het van kracht worden van de voorschriften 9.14 en 9.16 moet door middel van metingen worden aangetoond dat aan de genoemde eisen wordt voldaan.";
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leudal tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kleiwarenfabriek Buggenum B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 920,91 (zegge: negenhonderdtwintig euro en eenennegentig centen), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leudal aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kleiwarenfabriek Buggenum B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge:driehonderdentwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011
552.