ECLI:NL:RVS:2011:BU3501

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011567/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • I.S. Vreken Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vertrekmoratorium voor Somalische vreemdelingen en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 oktober 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling van Somalische nationaliteit. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie op 22 december 2008. De rechtbank 's Gravenhage had het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard op 3 november 2010. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de verstrekkingen zouden worden beëindigd tijdens de behandeling van het hoger beroep.

De Raad van State overwoog dat de intrekking van het vertrekmoratorium voor Somalische vreemdelingen, die op 7 oktober 2011 in werking trad, niet automatisch leidde tot een spoedeisend belang voor de vreemdeling. De Raad stelde vast dat er geen concrete mededeling aan de vreemdeling was gedaan over wanneer de verstrekkingen zouden worden beëindigd. Hierdoor was het niet duidelijk wanneer de vreemdeling daadwerkelijk in de problemen zou komen. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een spoedeisend belang in het bestuursrecht en de noodzaak van duidelijke communicatie naar vreemdelingen over hun rechtspositie. De beslissing van de Raad van State is een belangrijke uitspraak in het vreemdelingenrecht, vooral in het licht van de veranderende wetgeving en beleid omtrent asiel en verblijf.

Uitspraak

201011567/2/V2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 3 november 2010 in zaak nr. 08/45166 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 3 november 2010, verzonden op 4 november 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 oktober 2011, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de verstrekkingen worden beëindigd gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
De enkele omstandigheid dat met het besluit van de minister tot intrekking van het vertrekmoratorium voor vreemdelingen van Somalische nationaliteit die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en die niet in Noord-Somalië kunnen verblijven, in werking getreden op 7 oktober 2011 (Stcrt. 2011, nr. 17993), het besluit van 22 december 2008 weer voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij dit oordeel is betrokken dat, bij gebreke van een concrete mededeling aan de vreemdeling, op dit moment niet duidelijk is wanneer ten aanzien van hem de verstrekkingen zullen worden beëindigd.
2.2. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken-Westra
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011
434.
Verzonden: 28 oktober 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser