ECLI:NL:RVS:2011:BU3499
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Dokkum
- B. van Wagtendonk
- A.B.M. Hent
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de maatregel van bewaring van een ongewenst verklaarde vreemdeling
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de maatregel van bewaring van een vreemdeling die ongewenst is verklaard. De Raad van State heeft op 2 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling was op 17 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld, omdat hij niet beschikte over een identiteitspapier, geen vaste woon- of verblijfplaats had, onvoldoende middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien en ongewenst was verklaard. De rechtbank had de maatregel van bewaring opgeheven, maar de minister voor Immigratie en Asiel ging in hoger beroep.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de gronden voor de maatregel niet voldoende waren. De minister had voldoende argumenten aangedragen die rechtvaardigden dat de vreemdeling in bewaring was gesteld, met name omdat hij de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkte. De Raad benadrukte dat de minister ter zitting van de rechtbank toelichting had gegeven op de gronden voor de maatregel, wat van belang was voor de beoordeling.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de minister om de vreemdeling in bewaring te stellen werd daarmee bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen andere, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren die effectief zouden zijn in dit geval. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat aanwezig waren.