ECLI:NL:RVS:2011:BU3139

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102425/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor permanente bewoning van recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. Het college van burgemeester en wethouders van Epe had op 8 februari 2008 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor het permanent bewonen van een recreatiewoning op een perceel in Epe. Dit besluit werd door het college gehandhaafd na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellant] op 28 juli 2009. De rechtbank Zutphen bevestigde deze beslissing op 12 januari 2011, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat [appellant] sinds 25 augustus 2000 de recreatiewoning gebruikt voor permanente bewoning, wat in strijd is met de bestemming 'Bos, logiesverblijven' volgens het bestemmingsplan 'Wissel 1994'. De wetgeving, met name artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, biedt de mogelijkheid voor vrijstelling, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. Het college had terecht geweigerd om vrijstelling te verlenen, omdat het toestaan van permanente bewoning in strijd zou zijn met het handhavingsbeleid van de gemeente, dat op 31 oktober 2003 was vastgesteld.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college gehouden was om de vrijstelling te weigeren. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat schending van dat beginsel niet kan leiden tot een vrijstelling in strijd met de wet. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201102425/1/H1.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Epe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 januari 2011 in zaak nr. 09/1419 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het permanent bewonen van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Epe (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2008 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.P. de Koning, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door A. Oostwoud, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat [appellant] sinds 25 augustus 2000 de recreatiewoning gebruikt voor permanente bewoning en dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Bos, logiesverblijven", die ingevolge het bestemmingsplan "Wissel 1994" op het perceel rust.
2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), zoals dat van 1 juni 2007 tot 1 juli 2008 luidde en voor zover hier van belang, komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning in aanmerking, mits:
3e. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003, de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel wordt vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.
2.3. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 februari 2008, geweigerd krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 vrijstelling te verlenen, omdat het toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoning in strijd zou zijn met het door het college gevoerd handhavingsbeleid, zodat artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 aan de verlening van vrijstelling in de weg staat.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 gehouden was de vrijstelling te weigeren. Hij voert daartoe aan dat het college geen handhavingsbeleid voert als bedoeld in voormeld artikellid, nu het college geen peildatum heeft vastgesteld en niet kenbaar heeft gemaakt waarop het gaat handhaven.
2.4.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 oktober 2009, zaak nr.
200901903/1, overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het het op 10 juni 1980 en op 9 december 1980 vastgestelde en op 4 maart 1981 bekendgemaakte handhavingsbeleid ten aanzien van de permanente bewoning van recreatiewoningen op 30 oktober 2003 daadwerkelijk uitvoerde. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het college desgevraagd vijf voorbeelden heeft overgelegd van de 48 aanschrijvingen die staan vermeld op de lijst "Permanente bewoning, aanschrijvingen vanaf 1 januari 1990". Deze zien, anders dan [appellant] betoogt, ook op aanschrijvingen van vóór 2008. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen over het vastgestelde en uitgevoerde beleid. Dat het college niet handhavend heeft opgetreden tegen [appellant] en dat er in de afgelopen jaren enkele persoonlijke gedoogbeschikkingen zijn verleend, wat daar ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van een gevoerd handhavingsbeleid.
2.4.2. Nu is voldaan aan hetgeen in artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 is bepaald, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college gehouden was om de vrijstelling te weigeren. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011, zaak nr.
201005639/1, dat er in een dergelijk geval geen ruimte is voor een belangenafweging. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat schending van dat beginsel niet kan leiden tot verlening van de vrijstelling in strijd met de wet.
Het betoog faalt.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank zijn aanvullend beroepschrift van 5 december 2010 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten wegens strijd met de goede procesorde, behoeft geen bespreking, nu de daarin naar voren gebrachte gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak desondanks inhoudelijk zijn behandeld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
414-712.