ECLI:NL:RVS:2011:BU3138

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102360/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • D. Roemers
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van vergunningaanvragen Drank- en Horecawet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Rotterdam en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 20 januari 2011 de besluiten van 8 oktober 2009 van de burgemeester en het dagelijks bestuur vernietigd, waarbij de aanvragen van [wederpartij] voor een DHW-vergunning, exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten niet in behandeling waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van [wederpartij] gegrond waren en dat de burgemeester en het dagelijks bestuur opnieuw op de bezwaren moesten beslissen.

De Raad van State heeft op 2 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat de aanvraag van [wederpartij] was ingetrokken. De Afdeling stelde vast dat er geen procesbelang meer was voor [wederpartij] om zijn bezwaren inhoudelijk te laten beoordelen, aangezien er geen aanvragen meer voorliggen die inhoudelijk konden worden beoordeeld. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen gegrond.

De besluiten van de burgemeester van 21 juli 2011 en het dagelijks bestuur van 23 augustus 2011, die voortvloeiden uit de vernietigde uitspraak, werden ook vernietigd. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester en het dagelijks bestuur de bezwaren van [wederpartij] terecht niet-ontvankelijk hadden verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

201102360/1/H3.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de burgemeester van Rotterdam,
2. het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2011 in zaken nrs. 10/1185 en 10/1186 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rotterdam
en
de burgemeester en het dagelijks bestuur.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [wederpartij] voor een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW-vergunning) voor het [horecabedrijf] aan de [locatie] te Rotterdam niet in behandeling genomen. Bij besluiten van 8 oktober 2009 heeft de burgemeester de aanvragen van [wederpartij] voor een exploitatievergunning en een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten voor bovengenoemde inrichting niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] tegen zijn besluit van 8 oktober 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft de burgemeester het door [wederpartij] tegen zijn besluiten van 8 oktober 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2011, verzonden op 21 januari 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 23 en 25 februari 2010 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en de burgemeester en het dagelijks bestuur opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2011, en het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben hun hoger beroep aangevuld bij gezamenlijke brief van 18 maart 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft de burgemeester opnieuw beslissend de bezwaren tegen zijn besluit van 8 oktober 2009 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het dagelijks bestuur opnieuw beslissend het bezwaar tegen zijn besluit van 8 oktober 2009 deels gegrond verklaard en de aanvraag van 19 juni 2009 buiten behandeling gesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2011, waar de burgemeester en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en mr. E. de Vos, beiden werkzaam bij de servicedienst gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 30v van de Wet op de Kansspelen (hierna: de WoK) kan een belanghebbende tegen een op grond van de paragrafen 2, 3 of 4 van deze Titel genomen besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBB).
2.1.1. Vaststaat dat de aanvraag van [wederpartij] was gericht op het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in de WoK. Derhalve stond ingevolge artikel 30v, van de WoK in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tegen het besluit op bezwaar van 25 februari 2010 rechtstreeks beroep open bij het CBB. De rechtbank heeft zich ten onrechte bevoegd geacht van dit geschil over dit besluit kennis te nemen.
2.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.3. De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben bij hun besluiten van 8 oktober 2009 de aanvragen buiten behandeling gesteld omdat [wederpartij] niet de door hen gevraagde gegevens en bescheiden met betrekking tot de huur van het pand waarin de inrichting zou worden geëxploiteerd en de inschrijving in de Kamer van Koophandel heeft overgelegd.
De daartegen aangevoerde bezwaren hebben de burgemeester en het dagelijks bestuur bij onderscheidenlijke besluiten van 25 en 23 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang omdat [wederpartij] bij brief van 1 december 2009 de vergunningaanvragen heeft ingetrokken en daarmee volgens de burgemeester en het dagelijks bestuur de grondslag aan de besluiten van 8 oktober 2009 is komen te vervallen.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren. Ze is tot dat oordeel gekomen op grond van de jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot het behoud van belang bij een inhoudelijk oordeel vanwege toekomstige aanvragen. Voorts heeft ze in aanmerking genomen dat de aanvragen zijn ingetrokken omdat ingevolge de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV) slechts één aanvraag per exploitatievergunning kan worden behandeld.
2.5. De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben aangevoerd dat de door de rechtbank ingeroepen jurisprudentie in dit geval niet van toepassing is. Dat [wederpartij] slechts beschikt over een intentieverklaring tot verhuur van het pand onder de beperkende voorwaarde dat de vergunningen binnen zes weken moeten zijn verleend, komt volgens de burgemeester en het dagelijks bestuur, gelet op de beslistermijnen ingevolge de Awb, voor zijn eigen risico.
2.6. Dit betoog slaagt.
Ten tijde van de beoordeling van zijn bezwaren had [wederpartij] de aanvragen ingetrokken. Na een eventuele gegrondverklaring van zijn bezwaren, zouden bij de burgemeester en het dagelijks bestuur geen aanvragen meer voorliggen die inhoudelijk zouden kunnen worden beoordeeld. [wederpartij] kon derhalve met zijn bezwaren niet meer bereiken dat aan hem de gewenste vergunningen alsnog zouden worden verleend. De enkele wens van [wederpartij] een principieel rechterlijk oordeel te verkrijgen, levert onvoldoende procesbelang op. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het voorliggende geval niet op één lijn kan worden gesteld met die waarin het gaat om procesbelang bij bezwaar of beroep tegen voor een bepaalde periode genomen inhoudelijke besluiten die hangende de procedure zijn geëxpireerd, maar een opvolgend soortgelijk besluit is te verwachten. De rechtbank heeft derhalve voor het aannemen van procesbelang ten onrechte verwezen naar de op die gevallen betrekking hebbende jurisprudentie van de Afdeling. Voor zover [wederpartij] heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de besluiten van 8 oktober 2009 omdat de verhuurder inmiddels een andere exploitant heeft aangetrokken aan wie de vergunningen zijn verleend, is de Afdeling van oordeel dat hij niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat die schade het gevolg is van de besluiten en niet van de korte geldingsduur van de intentieverklaring van de verhuurder, het ontbreken van een verklaring houdende verlening van die duur en het intrekken door [wederpartij] van zijn aanvragen. Zij betrekt daarbij dat [wederpartij] door de aanvragen ongeclausuleerd in te trekken, ook al is dat gedaan onder druk van de verhuurder of om hem ter wille te zijn, welbewust het risico heeft genomen dat een andere exploitant een aanvraag zou indienen.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de burgemeester en het dagelijks bestuur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
2.6.1. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren voor zover het beroep betrekking heeft op de aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten en dat beroep met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter verdere behandeling doorsturen naar het CBB. Voorts zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van 25 februari 2010 voor het overige en tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 23 februari 2010 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. De besluiten van 21 juli 2011 en 23 augustus 2011 zijn besluiten als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal deze besluiten op grond van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling betrekken.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is aan de besluiten van 21 juli 2011 en 23 augustus 2011, die rechtstreeks op de aangevallen, thans vernietigde, uitspraak stoelen, de grondslag komen te ontvallen. De beroepen tegen deze besluiten zijn gegrond. De Afdeling zal de besluiten vernietigen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2011 in zaken nrs. 10/1185 en 10/1186;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep tegen het besluit op het bezwaar tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten kennis te nemen;
IV. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen voor het overige ongegrond;
V. verklaart de beroepen tegen het besluit van de burgemeester van 21 juli 2011, kenmerk A.B.2011.1.06426/EL, en het besluit van het dagelijks bestuur van 23 augustus 2011, kenmerk 11.17815 (BB09/000034), gegrond;
VI. vernietigt deze besluiten.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
290.