ECLI:NL:RVS:2011:BU3137

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102315/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een sloopvergunning en de aanwijzing van een gemeentelijk monument in Groningen

Op 24 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan [appellant] medegedeeld dat het voornemen bestaat om het pand op het perceel [locatie 1] te Groningen als gemeentelijk monument aan te wijzen. Vervolgens heeft het college op 25 november 2009 een sloopvergunning geweigerd voor het geheel slopen van de opstallen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1]. Na een bezwaarschrift van [appellant] heeft het college op 12 april 2010 de weigering van de sloopvergunning gehandhaafd. De rechtbank Groningen verklaarde op 6 januari 2011 het beroep van [appellant] tegen de voorbescherming als gemeentelijk monument niet-ontvankelijk en het beroep tegen de sloopvergunning ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 2 november 2011 werd behandeld.

De Raad van State overwoog dat het college op grond van de Bouwverordening 2007 van Groningen de sloopvergunning terecht had geweigerd, omdat [appellant] geen sloopveiligheidsplan had overgelegd. Dit plan is noodzakelijk om de veiligheid tijdens de sloop en de bescherming van nabijgelegen bouwwerken te waarborgen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt kon stellen dat de veiligheid niet voldoende was gewaarborgd zonder dit plan.

Daarnaast oordeelde de Raad dat [appellant] geen belang meer had bij de beoordeling van het voornemen om de panden als gemeentelijk monument aan te wijzen, aangezien deze op 29 juni 2010 als zodanig waren aangewezen. De gestelde schade door [appellant] was niet aannemelijk gemaakt als gevolg van het voornemen tot aanwijzing. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201102315/1/H1.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 januari 2011 in zaak nr. 10/500 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Op 24 november 2009 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat het voornemen bestaat om het pand op het perceel [locatie 1] te Groningen als gemeentelijk monument aan te wijzen.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] sloopvergunning te verlenen voor het geheel slopen van de opstallen op het perceel [locatie 2] en [locatie 1] te Groningen.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het college naar aanleiding van het bezwaarschrift van [appellant] de weigering van de sloopvergunning gehandhaafd en bepaald dat deze betrekking heeft op de huisnummers [locatie 2], [locatie 3], [locatie 1] en [locatie 4] te Groningen (hierna: het pand). Daarnaast heeft het college medegedeeld dat de voorbescherming tevens de bovenwoning omvat en betrekking heeft op de huisnummers [locatie 1] en [locatie 4].
Bij uitspraak van 6 januari 2011, verzonden op 17 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep voor zover dat ziet op de voorbescherming als gemeentelijk monument niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover dat ziet op de sloopvergunning ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Assen, en het college vertegenwoordigd door J.P. Wemes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenverordening Gemeente Groningen 2006 (hierna: Monumentenverordening) kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge het zesde lid, zijn, voor zover hier van belang, de artikelen 9 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing met ingang van de eerste dag na de datum waarop het college de eigenaar van het monument heeft meegedeeld dat het voornemen bestaat om over te gaan tot een aanwijzing als gemeentelijk monument, tot en met de datum waarop het besluit tot aanwijzing is genomen.
De artikelen 9 tot en met 14 van de Monumentenverordening bevatten de verbodsbepalingen en procedures die gelden ten aanzien van een gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening 2007 van Groningen (hierna: Bouwverordening), is, voor zover hier van belang, het verboden om bouwwerken te slopen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.2, tweede lid, aanhef en onder i, van de Bouwverordening moet, indien van toepassing, de aanvraag het sloopveiligheidsplan inhouden.
Ingevolge artikel 8.1.6, aanhef en onder a, van de Bouwverordening, moet een sloopvergunning worden geweigerd indien de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
Ingevolge artikel 8.1.6, aanhef en onder b, van de Bouwverordening, moet een sloopvergunning worden geweigerd indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
De sloopvergunning
2.2. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 november 2009 op grond van artikel 8.1.6, onder a en b, van de Bouwverordening, geweigerd aan [appellant] een sloopvergunning te verlenen nu hij het benodigde sloopveiligheidsplan niet heeft overgelegd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht de sloopvergunning heeft geweigerd. Hij voert daartoe aan dat een sloopveiligheidsplan niet altijd nodig is en bovendien niet uit de Bouwverordening volgt dat het niet overleggen van een sloopveiligheidsplan een weigeringsgrond is als bedoeld in artikel 8.1.6. van de Bouwverordening.
2.3.1. Een sloopvergunning kan alleen worden geweigerd, indien zich één van de in de bouwverordening genoemde weigeringsgronden voordoet.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheid tijdens het slopen en de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen zonder sloopveiligheidsplan niet voldoende is gewaarborgd. Nu deze twee aspecten een weigeringsgrond vormen als bedoeld in artikel 8.1.6, aanhef, en onder a en b, van de Bouwverordening, lag het op de weg van [appellant] om hierover gegevens en bescheiden te verschaffen. [appellant] heeft ondanks meerdere schriftelijke verzoeken van het college in 2008 en 2009 en het telefonische verzoek waarbij een deadline is gesteld tot 14 november 2009, geweigerd zodanige gegevens en bescheiden te verschaffen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het, gelet op de voorgenomen sloopactiviteiten en de ligging van de panden in een winkelstraat met veel huizen, niet zelf kon volstaan met het stellen van voorschriften ter waarborging van de veiligheid. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sloopvergunning moet worden geweigerd nu de veiligheid tijdens het slopen en de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende was gewaarborgd.
Het betoog faalt.
Het voornemen om het pand als monument aan te wijzen
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen het voornemen om de panden als gemeentelijk monument aan te wijzen niet-ontvankelijk heeft verklaard nu hij geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daartoe voert hij aan dat zijn belang is gelegen in de door hem geleden schade, die bestaat uit de beperktere mogelijkheid om een sloopvergunning voor de panden te verkrijgen vanwege het voornemen tot aanwijzing van deze panden als gemeentelijk monument.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu het college op 29 juni 2010 de panden als gemeentelijk monument heeft aangewezen, [appellant] geen belang meer had bij de beoordeling van het voornemen om de panden als gemeentelijk monument aan te wijzen. De stelling dat schade is geleden kan zulk belang niettemin opleveren. Daartoe is vereist dat de gestelde schade tot op een zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde schade een gevolg is van het voornemen om de panden als gemeentelijk monument aan te wijzen. De gestelde schade komt voort uit het niet tijdig over leggen van het sloopveiligheidsplan.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
414-712.