201105998/2/R3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], beiden wonend te Teteringen, gemeente Breda,
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Gouwen, Breeschot 18" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, en [verzoekers sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekers sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 september 2011, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door M.C.M. van Beulen en bijgestaan door mr. C. Billen, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. C. Billen, [verzoekers sub 3], beiden bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een aanpassing en uitbreiding van een bestaand schoolgebouw te Breeschot 18.
2.3. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3] stellen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Zij voeren aan dat er betere locaties beschikbaar zijn voor de vestiging van een nieuwe school. Hierbij wijzen zij op het zogenoemde IVA-rapport, waarin wordt geadviseerd om de school, die het gemeentebestuur wenst te vestigen in het plangebied, te vestigen op de locatie De Wegwijzer. Daarbij is van belang dat op de gekozen locatie maximaal slechts 277 leerlingen terecht kunnen. Verder betogen zij dat het plan in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Breda 2000 (hierna: de structuurvisie), omdat het voorziet in een grootschalige integrale ontwikkeling in een consolidatiegebied. Voorts stellen zij dat door het plan de verkeers- en parkeerdruk in de omliggende straten zullen toenemen. Wat betreft de parkeerdruk stellen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dat minimaal 13 leslokalen zullen worden gerealiseerd, waarvoor minimaal 26 parkeerplaatsen benodigd zijn en dat hiervoor onvoldoende ruimte is op het schoolterrein. Bovendien zullen volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], ondanks de aanleg van een zogenoemde zoen- en zoefzone, kinderen in de omliggende straten worden afgezet met als gevolg dat dan de verkeers- en parkeerdruk zullen toenemen. Daarnaast voeren [verzoekers sub 3] aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheden die het plan biedt voor naschoolse activiteiten. Tot slot wordt gesteld dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidoverlast.
2.4. In de stukken en ter zitting is toegelicht dat de locatie Breeschot niet is betrokken in het onderzoek naar de alternatieven, maar dat in samenwerking met de betrokken schoolbesturen is gekozen voor deze locatie. De raad heeft in dit verband aangegeven dat door de hervestiging van de school De Springplank deze locatie beschikbaar kwam en dat met de vestiging van de school in het plangebied sprake is van een optimale spreiding van basisscholen over Teteringen. Dat deze school op deze locatie niet onbeperkt kan doorgroeien acht de voorzitter niet onredelijk.
Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor deze locatie.
2.4.1. Vast staat dat het plangebied ligt in een consolidatiegebied als bedoeld in de structuurvisie. Volgens de structuurvisie zijn ontwikkellocaties in consolidatiegebieden niet uitgesloten, mits deze leiden tot een functionele verbetering van de omgeving. De voorzitter overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan kan worden beschouwd als een functionele verbetering van de omgeving en dat er geen strijd is met de structuurvisie.
2.4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder c, van de planregels mogen binnen het bouwvlak maximaal elf leslokalen worden gerealiseerd. De gemeentelijke "Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda" gaat uit van twee parkeerplaatsen per leslokaal. Niet in geschil is dat in het plangebied ruimte is voor de aanleg van 22 parkeerplaatsen, behorende bij elf leslokalen. Verder acht de voorzitter het niet aannemelijk dat, zoals [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen, buitenschoolse opvang zal leiden tot een zodanig extra ruimtebeslag dat meer parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Daarbij is van belang dat, zoals ter zitting van de zijde van de raad is bevestigd, kinderen in het kader van de buitenschoolse opvang na schooltijd onder meer terecht kunnen in beschikbare leslokalen.
Met betrekking tot de verwachte verkeersdruk overweegt de voorzitter als volgt. Voorzien is in een zoen- en zoefzone om te voorkomen dat leerlingen in de omliggende straten zullen worden afgezet. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de zoen- en zoefzone verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Verder is van belang dat zich in de bestaande situatie reeds een schoolgebouw op de locatie bevindt, dat beperkt zal worden uitgebreid.
Gelet hierop heeft de raad zich naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeers- en parkeerdruk in omliggende straten niet onaanvaardbaar zullen toenemen.
2.4.3. Voorts overweegt de voorzitter dat, anders dan [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3] stellen, voorshands niet is gebleken dat in het akoestische onderzoek niet is uitgegaan van de maximaal toegestane elf leslokalen. Dat in dit onderzoek de verkeersbewegingen na 19.00 niet zijn betrokken maakt niet dat dit onderzoek ondeugdelijk is, nu niet aannemelijk is dat hierdoor de verwachte geluidhinder wezenlijk anders zal zijn. Gelet hierop hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het akoestische onderzoek in zoverre ondeugdelijk is.
Voor zover er op is gewezen dat uit het akoestische onderzoek volgt dat de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) worden overschreden, overweegt de voorzitter dat de door verzoekers bedoelde overschrijdingen verband houden met het stemgeluid van kinderen. Uit artikel 2.18, eerste lid, onder h en i, van het Activiteitenbesluit volgt dat het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs of dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing blijft. Dit aspect is echter wel getoetst in het kader van de beoordeling of het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en de raad heeft daarbij betrokken dat de leerlingen van de school slechts korte perioden per dag buiten zijn. Dit acht de voorzitter niet onredelijk.
2.5. In het voorgaande en hetgeen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3] ook overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011