ECLI:NL:RVS:2011:BU3130

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102676/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor sloop en nieuwbouw op perceel in Den Helder

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de raad van de gemeente Den Helder om vrijstelling te verlenen voor het slopen van een bestaand pand en het oprichten van een nieuw pand op een perceel in Den Helder. De appellant had eerder een verzoek ingediend voor deze vrijstelling, maar de raad weigerde dit bij besluit van 14 december 2005. De appellant heeft vervolgens verschillende procedures doorlopen, waaronder een beroep bij de rechtbank Alkmaar, die op 27 januari 2011 de eerdere weigering van de raad bevestigde.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen gekeken naar de argumenten van de appellant, die stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen. De appellant betoogde dat de raad niet aannemelijk had gemaakt dat het bouwplan een onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden zou veroorzaken. De raad had zijn besluit gebaseerd op een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), waaruit bleek dat de belangen van omwonenden onevenredig zouden worden aangetast door het bouwplan.

De Raad van State oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vrijstellingen en dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad bevestigde dat de raad zijn besluit voldoende had onderbouwd en dat de gevolgen van het bouwplan voor de omgeving, zoals uitzichtverlies en schaduwhinder, terecht waren meegewogen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201102676/1/H1.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Helder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 in zaak nr. 09/320 in het geding tussen:
[appellant]
en
1. de raad van de gemeente Den Helder,
2. het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2005 heeft de raad geweigerd vrijstelling aan [appellant] te verlenen voor het slopen van het bestaande pand en het oprichten van een nieuw pand op het perceel [locatie] te Den Helder (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het college geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een pand op het perceel.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2008, verzonden op 18 augustus 2008, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 februari 2007 vernietigd.
Bij besluit van 1 december 2008 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 14 december 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 27 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.M. van Buuren-Keizer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ten tijde van de besluiten op bezwaar van onderscheidenlijk 1 december 2008 en 17 februari 2009 was het bouwplan in strijd met het op 8 juni 2005 door de gemeenteraad van Den Helder vastgestelde bestemmingsplan "Huisduinen 2002". De raad heeft geweigerd daarvan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen nu de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan een onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden tot gevolg zal hebben. Volgens [appellant] mocht de raad zich niet baseren op de planschadeanalyse van maart 2005 van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), omdat de grondslag voor het toekennen van planschade ingrijpend is gewijzigd. Hij verwijst ter staving van dit betoog naar een in hoger beroep overgelegd planschaderisicoanalyse opgesteld door Overwater Grondbeleid Adviesbureau B.V. van 21 september 2011.
2.2.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van de raad, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.2.2. De raad heeft zijn besluit gebaseerd op de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan zoals weergegeven in het advies van de SAOZ. Naar aanleiding van dit advies en de ingediende zienswijzen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de belangen van direct omwonenden onevenredig worden aangetast, met name door uitzichtverlies, schaduwhinder, inbreuk op privacy, wijzigingen in de omgevingskarakteristiek, intensivering van de gebruiksmogelijkheden en devaluering van de woningen. In het besluit van 1 december 2008 heeft de raad tevens aangegeven dat het bij de beoordeling van de feitelijke gevolgen van het bouwplan voor de omwonenden niet gaat om de door de SAOZ berekende eventueel toe te kennen planschadevergoeding. Dat het beoordelingskader omtrent de planschadevergoeding ten tijde van het besluit van 1 december 2008 anders was dan het beoordelingskader dat de SAOZ heeft toegepast in zijn advies is dan ook niet van belang voor de juistheid van de in het advies weergegeven feitelijke gevolgen van het bouwplan. Dat het bouwplan gevolgen heeft voor de omgeving blijkt eveneens uit de planschaderisicoanalyse van 21 september 2011 waarin aangegeven wordt dat voor de objecten gelegen aan de Zeeweg 21 en 23 een planologisch nadeliger situatie zal ontstaan. De rechtbank heeft gelet op de eerder vermelde gevolgen terecht overwogen dat de raad in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Dat geen schaduwdiagrammen zijn overgelegd betekent niet dat de raad zich niet zonder gedetailleerd schaduwonderzoek op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan te grote gevolgen had voor de omgeving. Voorts kan de omstandigheid dat een aantal omwonenden een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven niet leiden tot een ander oordeel, nu de raad al de belangen in samenhang bezien heeft beoordeeld.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
17-700.