201110258/2/H1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2011 in zaken nrs. 10/4535 en 11/986 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intertoys Holland B.V., gevestigd te Waddinxveen, en Intertoys, gevestigd te Barneveld, (hierna tezamen in enkelvoud: Intertoys)
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college [belanghebbende] gelast om vóór 1 september 2009 de detailhandel in niet-volumineuze goederen, zoals klein (binnen)speelgoed, op het perceel [locatie] te Barneveld (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2009 herroepen.
Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor de detailhandel in niet-volumineuze goederen (speelgoed) op het perceel tot een oppervlakte van 358 m².
Bij uitspraak van 30 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Intertoys tegen de besluiten van 1 december 2010 en 24 januari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2011, en [belanghebbende] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. [belanghebbende] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 7 oktober 2011.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. Berg, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, [gemachtigde] en P. Blotenburg, en Intertoys, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, R. van Velzen, J.M. Vos en mr. R.G.H.M. Vingerhoeds.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college vraagt om schorsing van de uitspraak van de rechtbank Arnhem, voor zover daarbij aan het college is opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van [belanghebbende] tegen het besluit van 10 februari 2009 en een nieuwe beslissing op de aanvraag van [belanghebbende] om omgevingsvergunning te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen. Daartoe voert het aan dat tot de uitspraak in de bodemprocedure sprake is van een rechtsonzekere situatie.
2.2.1. De vragen of de rechtbank de omgevingsvergunning terecht heeft vernietigd en of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college ten onrechte heeft afgezien van handhavend optreden, lenen zich minder goed voor beantwoording in deze procedure en zullen in de bodemprocedure onderzocht en beantwoord moeten worden. De vraag of aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen moet daarom beantwoord worden aan de hand van een afweging van de belangen die thans in geding zijn.
2.2.2. Het college heeft ter zitting aangegeven met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank opnieuw een omgevingsvergunning aan [belanghebbende] te zullen verlenen. Het college heeft evenzeer aangegeven met inachtneming van die uitspraak niet handhavend op te zullen treden en bij de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2009 het bezwaar van [belanghebbende] opnieuw gegrond te zullen verklaren.
Nu het in het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting is dat het nieuwe besluit op bezwaar, het nieuwe besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning en de aangevallen uitspraak alle in de bodemprocedure door de Afdeling kunnen worden beoordeeld en het college en [belanghebbende], mede gelet op het voorgaande, geen belangen hebben gesteld die zwaarder dienen te wegen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals verzocht. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat partijen al geruime tijd verdeeld worden gehouden door de vraag in hoeverre detailhandel ter plaatse is geoorloofd en dat in ieder geval Intertoys er een gerechtvaardigd belang bij heeft dat bij de uitspraak in de bodemprocedure daaromtrent zo veel mogelijk duidelijkheid zal bestaan.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intertoys Holland B.V. en Intertoys in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een totaalbedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2011