Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
Ingevolge het tweede lid wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, uitgevoerd op basis van informatie of ervaringsgegevens over illegaal verblijf na grensoverschrijding. Het toezicht kan daarnaast in beperkte mate worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over dergelijk illegaal verblijf.
Ingevolge het vijfde lid, wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
2.1.2. De Afdeling stelt voorop de aangevallen overweging aldus te verstaan dat de rechtbank van oordeel is dat uit voormelde processen-verbaal niet blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde bedoeld in artikel 4.17a, tweede lid, van het Vb 2000.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 15 februari 2010 in zaak nr. 201000135/1/V3, www.raadvanstate.nl), dient in beginsel van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Voorts is het voor de vaststelling of sprake is van een rechtmatige staandehouding krachtens de Vw 2000 van belang dat in het betreffende proces-verbaal niet slechts melding wordt gemaakt van de grond van de staandehouding, maar tevens inzicht wordt verschaft in de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding.
2.1.4. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 juli 2011 is het volgende gerelateerd:
"Op 10-7-2011, te Hazeldonk oost gemeente Breda, om 01.00 uur waren wij op de parkeerplaats "Hazeldonk-Oost", gelegen aan de oostelijke zijde van de openbare autosnelweg A16, net achter de Belgisch-Nederlandse grensovergang, in de gemeente Breda. Op bovengenoemde weg worden regelmatig controles uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat langs deze weg en op deze plaats illegale immigratie en illegaal verblijf plaatsvindt. De controle werd uitgevoerd conform artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit, waarmee tevens is gewaarborgd dat deze controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Tijdens deze controle hebben wij, een persoon als passagier van een voertuig voorzien van het kenteken GZ-JN-35 uit Nederland staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie."
Uit het proces-verbaal van bevindingen toezicht controle op basis van artikel 4.17a van het Vb 2000 van 15 juli 2011 kan onder meer worden afgeleid dat de toezichtcontrole, die op 10 juli 2011 op voormelde locatie is gehouden en tot de staandehouding van de vreemdeling heeft geleid, heeft plaatsgevonden binnen een zone van 20 kilometer vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met België, dat in de maand juli 2011 op voormelde weg één of meerdere toezichtcontroles hebben plaatsgevonden voor de totale duur van 20 uur en 55 minuten, dat op die dag op deze weg één of meerdere toezichtcontroles hebben plaatsgevonden voor de totale duur van 0 uur en 15 minuten, en dat tijdens deze controle daadwerkelijk één vervoermiddel is stilgehouden.
2.1.5. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de feiten en omstandigheden, weergegeven in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 juli 2011, bezien in samenhang met hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2011 is vermeld, genoegzaam dat de staandehouding heeft plaatsgevonden na een krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 gehouden controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV-controle) en is in het proces-verbaal van bevindingen voorts in voldoende mate inzicht gegeven in de vraag of is voldaan aan de normering, zoals die in artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, respectievelijk het vijfde lid, van het Vb 2000 is vastgelegd.
Met betrekking tot de vraag of is voldaan aan het tweede lid van artikel 4.17a van het Vb 2000 wordt overwogen dat in het proces-verbaal van staandehouding is vermeld dat op de locatie, waar de vreemdeling is staande gehouden, regelmatig controles worden uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat langs deze weg en op deze plaats illegale immigratie en illegaal verblijf plaatsvindt. Gezien het op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakte proces-verbaal mocht van de juistheid van deze gegevens worden uitgegaan. De Afdeling is van oordeel dat, indien de stellingen van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank aanleiding gaven voor een nader onderzoek naar (meer concrete) ervaringsgegevens op grond waarvan het toezicht op de betreffende locatie is uitgeoefend, de rechtbank het onderzoek had moeten schorsen en de minister in de gelegenheid had moeten stellen om nadere informatie te verstrekken. De gegevens hadden dan, naar de minister ter zitting bij de Afdeling desgevraagd heeft verklaard, zonodig met een verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen worden overgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling geven de stellingen van de vreemdeling evenwel geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de minister in dit geval in de gelegenheid had moeten stellen nadere gegevens over te leggen.
De grief slaagt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit worden getoetst in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft betoogd dat niet is gebleken dat aan de staandehouding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten grondslag lag.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2003 in zaak nr. 200306705/1, JV 2004/43), volgt uit de bewoordingen van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 dat voor een staandehouding ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist.
De beroepsgrond faalt.
2.4. De Afdeling zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 juli 2011 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.